Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3644, AWB 18_6673

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3644, AWB 18_6673

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
16 juli 2021
Datum publicatie
30 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3644
Zaaknummer
AWB 18_6673

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer: BRE 18/6673 tot en met 18/6680

uitspraak van 16 juli 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 4 april 2018 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2014 en 2015 en navorderingsaanslagen zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) 2013 tot en met 2016 aan belanghebbende opgelegd. De inspecteur heeft met dagtekening 11 april 2018 navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 en 2016 aan belanghebbende opgelegd. Met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV zijn aan belanghebbende zowel boetebeschikkingen als beschikkingen belastingrente afgegeven. Met betrekking tot de navorderingsaanslagen ZVW zijn aan belanghebbende uitsluitend beschikkingen belastingrente afgegeven.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen belastingrente.

1.3.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. De griffier heeft van belanghebbende uitsluitend in de zaak met het nummer BRE 18/6673 griffierecht geheven van € 46.

1.5.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

De rechtbank heeft ambtshalve geconstateerd dat het door belanghebbende ingediende beroepschrift onvolledig was. Op verzoek van de rechtbank heeft belanghebbende vóór de zitting een volledig beroepschrift ingediend. Een afschrift hiervan is doorgestuurd naar de inspecteur.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2021 te Breda. De zaken met de nummers BRE 18/6673 tot en met 18/6680 zijn op deze zitting gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] . Belanghebbende is sinds [datum]

2018 gehuwd met mevrouw [echtgenote] (hierna: de echtgenote), met dien verstande dat belanghebbende en zijn echtgenote ook in de periode 1 januari 2013 tot [datum] 2018 als fiscale partners kwalificeerden. Belanghebbende en de echtgenote hebben één kind.

2.2.

Er zijn twee strafrechtelijke onderzoeken naar belanghebbende uitgevoerd. Het eerste strafrechtelijke onderzoek gaat over de periode 1 januari 2010 tot en met 15 december 2014. Dit onderzoek heeft de naam [onderzoek] (hierna: het [onderzoek] ). In het kader van het [onderzoek] heeft op 15 december 2014 een doorzoeking plaatsgevonden van de woning van belanghebbende. Tijdens deze doorzoeking zijn aangetroffen:

- een geldbedrag van € 15.505;

- vijf horloges met een geschatte waarde van € 8.900;

- 4 jerrycans gevuld met GBL;

- een motorfiets, merk Yamaha, kenteken [kenteken 1] , met een taxatiewaarde van € 32.000 (hierna: de Yamaha);

- een personenauto, merk Mercedes Benz, kenteken [kenteken 2] , met een verzekeringswaarde van € 8.900 (hierna: de Mercedes Benz).

2.3.

Naar aanleiding van het [onderzoek] is belanghebbende het aanwezig hebben van cocaïne en/of MDMA, het aanwezig hebben van stoffen die bestemd zijn voor de productie van GBL en het witwassen van het in de woning van belanghebbende aangetroffen geldbedrag, de Yamaha en de Mercedes Benz tenlastegelegd. Belanghebbende is bij uitspraak van Rechtbank Oost-Brabant van 10 juli 20151 veroordeeld voor het aanwezig hebben van cocaïne en MDMA. Voor de overige in de tenlastelegging opgenomen feiten is belanghebbende vrijgesproken.

2.4.

In het kader van deze vrijspraak heeft Rechtbank Oost-Brabant de teruggaaf gelast van een groot aantal in beslag genomen goederen, waaronder de Yamaha en de Mercedes Benz. Deze voertuigen waren op het moment van het wijzen van deze uitspraak reeds executoriaal verkocht door het Openbaar Ministerie. Belanghebbende heeft het Openbaar Ministerie in een civiele procedure bij de kantonrechter van Rechtbank Den Haag gedagvaard om de in dit kader door hem geleden schade te vergoeden. De kantonrechter heeft het Openbaar Ministerie bij uitspraak van 22 september 2016 veroordeeld om een bedrag van € 21.486,35 vermeerderd met wettelijke rente aan belanghebbende te vergoeden.

2.5.

Wegens verdenking van betrokkenheid bij de productie van verboden middelen en witwassen in de periode 1 januari 2012 tot en met 1 oktober 2017 is een tweede strafrechtelijke onderzoek naar belanghebbende gestart (hierna: het tweede strafrechtelijke onderzoek).

2.6.

In het kader van het tweede strafrechtelijke onderzoek is de woning van belanghebbende op 9 januari 2018 doorzocht. Tijdens deze doorzoeking heeft de politie een grote hoeveelheid verdovende middelen en anabole steroïden, een bedrag aan contanten ter hoogte van € 2.000 en een aantal voertuigen aangetroffen. Daarnaast is (een gedeelte van) de administratie van belanghebbende aangetroffen. Tot deze administratie behoort, onder meer, een factuur van € 1.250 met betrekking tot de aankoop van honden en een factuur van € 20.000 voor het herstel van een motor. De hierboven omschreven voorwerpen en de administratie zijn in beslag genomen. Tijdens de doorzoeking is bovendien geconstateerd dat belanghebbende en zijn echtgenote over dure merkkleding beschikken.

2.7.

Belanghebbende is op 9 januari 2018, 11 januari 2018 en 14 februari 2018 door de politie verhoord. Tijdens het verhoor dat op 9 januari 2018 heeft plaatsgevonden heeft belanghebbende verklaard dat hij nooit geld heeft gewonnen en geen erfenissen, schenkingen dan wel giften heeft ontvangen. Bovendien heeft belanghebbende verklaard dat hij geen geld heeft geleend. Tijdens de verhoren op 11 januari 2018 en 14 februari 2018 heeft belanghebbende het bezit van de verdovende middelen en de anabole steroïden bekend en het witwassen van, onder meer de inbeslaggenomen voertuigen, ontkend.

2.8.

In het verhoor van 14 februari 2018 heeft belanghebbende met betrekking tot de herkomst van de financiële middelen waarmee de inbeslaggenomen voertuigen zijn aangeschaft en de herkomst van het inbeslaggenomen geldbedrag diverse keren verwezen naar bedragen die het Openbaar Ministerie aan hem heeft teruggegeven.

2.9.

Het tweede strafrechtelijke onderzoek heeft niet geresulteerd in strafrechtelijke vervolging, maar is geëindigd door middel van een beleidssepot.

2.10.

Belanghebbende heeft, na hiertoe uitgenodigd te zijn, met betrekking tot de jaren 2013 tot en met 2016 aangifte gedaan naar een belastbaar bedrag respectievelijk bijdrage-inkomen van nihil. De definitieve aanslagen IB/PVV 2013 tot en met 2016 zijn, overeenkomstig de aangiften, op 19 oktober 2016, 2 november 2016, 2 december 2016 respectievelijk 27 oktober 2017 opgelegd. Er zijn geen definitieve aanslagen ZVW opgelegd.

2.11.

Bij brief met dagtekening 28 februari 2018 heeft de inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat een fiscaal onderzoek is uitgevoerd naar de aanvaardbaarheid van de door belanghebbende ingediende aangiften IB/PVV 2013 tot en met 2016. De inspecteur heeft in deze brief aangekondigd voornemens te zijn navorderingsaanslagen en vergrijpboeten aan belanghebbende op te leggen (hierna: de vooraankondiging). In de vooraankondiging is belanghebbende een reactietermijn van 14 dagen geboden om te reageren op dit voornemen.

2.12.

Uit de vooraankondiging blijkt dat de na te vorderen bedragen gebaseerd zijn op kasopstellingen en dat deze kasopstellingen opgesteld zijn aan de hand van afschriften van de bankrekening met nummer [rekeningnummer] , informatie van Belastingdienst/Toeslagen, informatie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: RDW) en informatie van de politie. Volgens de kasopstellingen is er een negatief netto privé van:

Jaar

Netto privé

2013

- € 47.949

2014

- € 34.028

2015

- € 18.861

2016

- € 47.826

2.13.

Het negatief netto privé, volgens de kasopstellingen, is als volgt berekend:

2013

2014

2015

2016

Contante opnamen

€ 15.000

€ 5.450

€ 25.150

€ 22.000

Contante stortingen

€ 2.700

€ 12.780

€ 7.800

€ 5.200

Verschil

€ 12.300

€ 7.330

€ 17.350

€ 16.800

Benoemde posten 1

€ 15.904

€ 21.573

€ 8.111

€ 17.879

Benoemde posten 2

€ 44.345

€ 5.125

€ 28.100

€ 46.747

Netto privé

-/- € 47.949

-/- € 34.028

-/- € 18.861

-/- € 47.826

2.14. “

Benoemde posten 1” betreft een schatting van de door belanghebbende in de jaren 2013 tot en met 2016 gemaakte autokosten. De inspecteur is bij deze schatting uitgegaan van de perioden waarin diverse auto’s in het kentekenregister van de RDW op naam van belanghebbende waren gesteld. “Benoemde posten 2” betreft een schatting van de overige contante uitgaven voor (onder andere) de aanschaf van een mobiele telefoon, camera’s, computers, audioapparatuur en voertuigen. Verder is rekening gehouden met boodschappenkosten. De boodschappenkosten zijn gebaseerd op de door het NIBUD gehanteerde normbedragen.

2.15.

Na ontvangst van de vooraankondiging heeft op 5 maart 2018 telefonisch contact plaatsgevonden tussen belanghebbende en de inspecteur.

2.16.

De gemachtigde van belanghebbende heeft een brief met dagtekening 5 maart 2018 afgegeven bij de balie van Belastingkantoor Venlo (hierna: de brief van 5 maart 2018). Op de brief van 5 maart 2018 zijn twee poststempels opgenomen; één van 6 maart 2018 en één van 12 maart 2018. De gemachtigde heeft in de brief van 5 maart 2018 kenbaar gemaakt namens belanghebbende als advocaat op te treden. In deze brief is als reactie op de vooraankondiging verzocht om inzage van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Er is bovendien verzocht om belanghebbende, nadat inzage is verstrekt, een termijn van 14 dagen te bieden om een zienswijze op de vooraankondiging in te dienen.

2.17.

De inspecteur heeft niet gereageerd op de brief van 5 maart 2018.

2.18.

Bij brief met dagtekening 14 maart 2018 (hierna: de brief van 14 maart 2018) heeft de inspecteur medegedeeld geen aanleiding te zien om af te wijken van het in de vooraankondiging aangekondigde voornemen om met betrekking tot de jaren 2013 tot en met 2016 navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen op te leggen. De inspecteur heeft in deze brief niet verwezen naar de brief van 5 maart 2018.

2.19.

Aan belanghebbende zijn de hierna opgenomen navorderingsaanslagen en beschikkingen opgelegd:

Navorderingsaanslag

Dag-tekening

Nagevorderd bedrag IB/PVV/ bijdrage ZVW

Belastbaar inkomen uit werk en woning/ bijdrage-inkomen ZVW

Boete

Rente

Navorderingsaanslag IB/PVV 2013

11-04-2018

€ 17.207

€ 47.949

€ 8.603

€ 2.659

Navorderingsaanslag ZVW 2013

04-04-2018

€ 2.709

€ 47.949

-

€ 416

Navorderingsaanslag IB/PVV 2014

04-04-2018

€ 10.509

€ 34.028

€ 5.254

€ 1.195

Navorderingsaanslag ZVW 2014

04-04-2018

€ 1.837

€ 34.028

-

€ 209

Navorderingsaanslag IB/PVV 2015

04-04-2018

€ 3.753

€ 18.861

€ 1.876

€ 276

Navorderingsaanslag ZVW 2015

04-04-2018

€ 914

€ 18.861

-

€ 67

Navorderingsaanslag IB/PVV 2016

11-04-2018

€ 16.151

€ 47.826

€ 8.075

€ 558

Navorderingsaanslag ZVW 2016

04-04-2018

€ 2.630

€ 47.826

-

€ 88

2.20.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen belastingrente. In het bezwaarschrift is zowel verzocht om inzage in de op de zaak betrekking hebbende stukken als om te worden gehoord.

2.21.

Op 11 juli 2018 is inzage geboden in de op de zaak betrekking hebbende stukken, met dien verstande dat geen inzage is geboden in een factuur met dagtekening 5 oktober 2015 van BOOM Leeuwarden met betrekking tot de teruggaaf van door de politie inbeslaggenomen geldbedragen en de opbrengsten van de executoriale verkoop van inbeslaggenomen voertuigen (hierna: de BOOM-factuur).

2.22.

Belanghebbende heeft bij brieven met dagtekening 20 juli 2018 aanvullende bezwaarschriften ingediend.

2.23.

Op 25 juli 2018 heeft een gesprek tussen de gemachtigde en de bezwaarbehandelaar plaatsgevonden, met dien verstande dat eerstgenoemde dit gesprek vlak na aanvang heeft afgebroken. Belanghebbende heeft hiertoe aangevoerd dat na de inzage is gebleken dat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage zijn gelegd en dat de bezwaarbehandelaar niet op de hoogte was van de inhoud van de aanvullende bezwaarschriften.

2.24.

Nadien heeft geen (aanvullend) hoorgesprek meer plaatsgevonden. De inspecteur heeft op 23 augustus 2018 uitspraak op bezwaar gedaan. Als bijlage bij de uitspraak op bezwaar is een afschrift van de BOOM-factuur gevoegd.

3 Geschil

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Dienen de boetebeschikkingen vernietigd respectievelijk gematigd te worden wegens schending van het hoor- en/of inzagerecht in de fase voorafgaande aan het opleggen van de navorderingsaanslagen?

2. Dient de uitspraak op bezwaar wegens schending van het hoor- en/of inzagerecht in de bezwaarfase vernietigd te worden?

3. Zijn de navorderingsaanslagen terecht en tot het juiste bedragen aan belanghebbende opgelegd?

4. Indien de boetebeschikkingen niet vernietigd worden wegens de onder 1 opgenomen grond: zijn de boetebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende opgelegd?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen belastingrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing