Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3645, AWB - 20 _ 7386

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3645, AWB - 20 _ 7386

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
23 juli 2021
Datum publicatie
3 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3645
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7386

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/7386

uitspraak van 23 juli 2021

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 18 juni 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen

-

de aan belanghebbende voor het jaar 2016 onder aanslagnummer [aanslagnummer] H.66.01 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: aanslag IB/PVV 2016), de daarbij bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente en de daarbij bij beschikking opgelegde verzuimboete, en

-

de aan belanghebbende voor het jaar 2016 onder aanslagnummer [aanslagnummer] W.66.01.4 opgelegde aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: aanslag Zvw 2016) en de daarbij bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente.

Zitting

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] , namens de inspecteur. Belanghebbende is niet verschenen. Hij heeft de rechtbank bij brief van 7 juli 2021 bericht wegens geldgebrek niet bij de zitting aanwezig te zullen zijn.

1 Beslissing

De rechtbank:

-

wijst het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe,

-

verklaart het beroep gegrond,

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar,

-

vermindert de aanslag IB/PVV 2016 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van eveneens nihil,

-

vernietigt de bij beschikking opgelegde heffingsrente van € 575,

-

vernietigt de bij beschikking opgelegde verzuimboete van € 369,

-

vermindert de aanslag Zvw 2016 naar een bijdrage-inkomen van nihil,

-

vernietigt de bij beschikking opgelegde heffingsrente van € 1.

2 Gronden

Feiten

2.1.

Met dagtekening 28 februari 2017 is aan belanghebbende een uitnodiging tot het doen van aangifte IB/PVV 2016 uitgereikt.

2.2.

Met dagtekening 28 maart 2017 is van de fiscale gemachtigde, administratiekantoor van der Aa Oss B.V., namens belanghebbende een verzoek ontvangen vanwege uitstel voor het doen van de aangifte IB/PVV 2016. Het betreft een verzoek via de “Becon” regeling waarmee adviseurs voor een grote groep van hun klanten tegelijkertijd uitstel vragen.

2.3.

De termijn voor het doen van aangifte is met 13 maanden verlengd tot 1 mei 2018.

2.4.

Op 25 mei 2018 is aan belanghebbende een herinnering tot het doen van

aangifte verzonden. De uiterste reactiedatum is 8 juni 2018.

2.5.

Op 29 juni 2018 is aan belanghebbende een aanmaning verzonden met

uiterste reactiedatum van 13 juli 2018.

2.6.

De definitieve aanslag IB/PVV 2016 is ambtshalve vastgesteld met dagtekening 30 januari 2019. Het belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 47.035 en bestaat uit een resultaat uit overige werkzaamheden van € 25.000 en uit een afkoopsom lijfrente van € 22.035. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bedraagt € 692. Bij de aanslag is belastingrente in rekening gebracht ten bedrage van € 575 en tevens een verzuimboete opgelegd van € 369 voor het niet voldoen aan de aanmaning tot het doen van aangifte. De definitieve aanslag Zvw 2016 is ambtshalve vastgesteld met dagtekening 30 januari 2019. Het bijdrage-inkomen bedraagt € 25.000. Bij beschikking is € 1 belastingrente in rekening gebracht.

2.7.

Op 11 maart 2019 is het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen. De inspecteur heeft in 2019 en 2020 met belanghebbende vaak contact gehad over het bezwaarschrift.

2.8.

Bij uitspraak op bezwaar van 18 juni 2020 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.

Geschil

2.9.

In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:

  1. Zijn de aanslagen IB/PVV en Zvw 2016 terecht ambtshalve opgelegd?

  2. Zijn de aanslagen correct vastgesteld?

  3. Is de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd?

Vooraf

2.10.

Belanghebbende heeft ten aanzien van het te betalen griffierecht op 29 juli 2020 een beroep op betalingsonmacht gedaan, omdat hij onvoldoende inkomen en geen vermogen heeft. Ter onderbouwing hiervan heeft belanghebbende een zogenoemde eigen verklaring en nadere stukken overgelegd.

2.11.

De rechtbank is van oordeel dat het aannemelijk is dat belanghebbende ten tijde van het indienen van zijn beroepschrift het griffierecht niet kon betalen en dat het niet betalen van het, in beginsel wel verschuldigde, griffierecht in dit geval verschoonbaar is. De rechtbank zal het verzoek om vrijstelling van betaling van het griffierecht daarom toewijzen.

Vraag 1: Zijn de aanslagen terecht ambtshalve opgelegd?

2.12.

Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, verplicht aangifte te doen. De inspecteur kan de door hem gestelde termijn verlengen (artikel 9, tweede lid, van de AWR). Wanneer de aangifte niet binnen de door de inspecteur gestelde termijn wordt gedaan, en ook niet na daartoe te zijn aangemaand, is de vereiste aangifte niet gedaan. Op grond van artikel 27e, eerste lid, van de AWR wordt de bewijslast omgekeerd en verzwaard indien de belastingplichtige niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Dit betekent dat dan op de belastingplichtige de last rust om te doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aan te tonen, dat de uitspraak op bezwaar onjuist is.

2.13.

Vast staat dat belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2016. Hij was dus verplicht aangifte te doen. De inspecteur heeft hem herinnerd en vervolgens aangemaand om -na een verlenging van de uiterste inlevertermijn- uiterlijk 13 juli 2018 aangifte te doen. Belanghebbende heeft geen aangifte ingediend.

2.14.

Dit leidt ertoe dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, waardoor de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard.

2.15.

Ook bij omkering en verzwaring van de bewijslast moet de inspecteur bij het ambtshalve vaststellen van de aanslag uitgaan van een redelijke schatting van het inkomen van belanghebbende. De inspecteur mag namelijk geen belastingaanslag naar willekeur opleggen. In dat kader rust op de inspecteur de taak zijn schatting zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan. Wanneer de inspecteur daarin slaagt, ligt het vervolgens op de weg van belanghebbende, wanneer hij de schatting betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren (Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).

Vraag 2: Zijn de aanslagen correct vastgesteld?

2.16.

Bij het ambtshalve vaststellen van de aanslag IB/PVV 2016 heeft de inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning geschat op € 47.035 (resultaat uit overige werkzaamheden € 25.000 en afkoopsom lijfrente € 22.035). Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is geschat op een bedrag van € 692.

2.17.

Bij het ambtshalve vaststellen van de aanslag Zvw 2016 heeft de inspecteur het bijdrage-inkomen geschat op € 25.000.

2.18.

Op de zitting heeft de inspecteur desgevraagd verklaard dat hij geen gegevens heeft die zijn schattingen onderbouwen en dat hij bij het vaststellen van de ambtshalve aanslagen over het jaar 2016 uitsluitend de gegevens van het jaar 2015 heeft gebruikt om tot een min of meer redelijke schatting te komen. De ambtshalve aanslagen IB/PVV 2015 en Zvw 2015 zijn opgelegd op basis van de door belanghebbende over het jaar 2015 aangegeven omzet van € 20.000. Over het jaar 2016 zijn geen omzetcijfers bekend.

2.19.

De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur in gebreke blijft de schattingen van de ambtshalve opgelegde aanslagen met feitelijke stellingen te onderbouwen.

De onderbouwing door de inspecteur van zijn schattingen van de ambtshalve vastgestelde inkomens over het jaar 2016 is alleen gebaseerd op de omzetcijfers van belanghebbende over het jaar 2015. Concrete gegevens over het jaar 2016 heeft de inspecteur niet in geding gebracht, niet voor wat betreft het resultaat uit overige werkzaamheden, maar ook niet voor de afkoopsom lijfrente en of voor het inkomen uit sparen en beleggen.

2.20.

De conclusie is dat de schattingen van de inspecteur de redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan.

2.21.

Omdat aan de ene kant vast staat dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, maar de rechtbank aan de andere kant oordeelt dat de aanslag niet berust op een redelijke schatting, moet de rechtbank zelf een schatting maken (zie Hoge Raad 28 maart 2003, nr. 38 039, ECLI:NL:HR:2003:AF6486). De rechtbank neemt hierbij in aanmerking, dat belanghebbende in dit kader niets heeft aangevoerd en dat de inspecteur op de zitting heeft verklaard dat hij geen gegevens heeft ter onderbouwing van zijn schatting voor 2016. Uit de stukken van het geding volgt verder dat belanghebbende tot 2015 een eenmanszaak heeft gehad en dat hij vanaf mei 2017 een uitkering heeft ontvangen, waarop in 2020 ten tijde van het heffen van griffierecht aanzienlijke betalingen aan schuldeisers zijn ingehouden.

2.22.

De rechtbank betreurt het dat in de stukken geen enkel aanknopingspunt beschikbaar is voor een redelijke schatting van het inkomen over 2016 en stelt het belastbare inkomen uit werk en woning, het belastbare inkomen uit sparen en beleggen en het bijdrage-inkomen in goede justitie vast op nihil.

Vraag 3: Is de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd?

2.23.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bij beschikking opgelegde verzuimboete van € 369.

2.24.

De inspecteur heeft ter zitting – gelet op de slechte financiële omstandigheden waarin belanghebbende verkeert - uitdrukkelijk verklaard zich alsnog met de conclusie van belanghebbende te kunnen verenigen.

Heffingsrente

2.25.

Het beroep wordt geacht ook betrekking te hebben op de in de aanslagen begrepen heffingsrente van € 575 (IB/PVV 2016) en € 1 (Zvw 2016). Omdat beide aanslagen worden verminderd tot nihil is ook het beroep tegen de beschikkingen heffingsrente gegrond.

Proceskosten

2.26.

De rechtbank oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht. Belanghebbende heeft namelijk niet verzocht om een proceskostenvergoeding, en de rechtbank is ook ambtshalve niet gebleken, dat hij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Slotsom

2.27.

Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en moet worden beslist als vermeld in punt 1.

Deze uitspraak is gedaan op 23 juli 2021 door mr. J.M. van der Vegt, rechter, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch. De rechter die deze uitspraak heeft gedaan, is normaal gesproken als raadsheer werkzaam bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Zij is in 2021 als rechter-plaatsvervanger gedetacheerd bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Een eventueel hoger beroep moet worden ingediend bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, maar zal worden behandeld door raadsheren van het gerechtshof Den Haag, dat als nevenzittingsplaats van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch is aangewezen.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.