Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3694, BRE 20/7525 en BRE 20/7526

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3694, BRE 20/7525 en BRE 20/7526

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
22 juli 2021
Datum publicatie
6 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3694
Zaaknummer
BRE 20/7525 en BRE 20/7526

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/7525 en BRE 20/7526

uitspraak van 22 juli 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

- De uitspraak van de inspecteur van 9 juni 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2016 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.395, aanslagnummer [aanslagnummer] , en de bij gelijktijdige beschikkingen opgelegde verzuimboete van € 369 en in rekening gebrachte belastingrente van € 1.596.

- De uitspraak van de inspecteur van 9 juni 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2016 opgelegde aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) naar een bijdrage-inkomen van € 45.035, aanslagnummer [aanslagnummer] , en de in rekening gebrachte belastingrente van € 197.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur] en

[inspecteur] .

Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 22 juni 2021 aan de gemachtigde van belanghebbende M.L.M. Hoeben, namens Hoeben Belastingadvies, op het adres Brekensteeg 1 te Nederweert, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende noch gemachtigde zijn, zonder kennisgeving aan de rechtbank, verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 23 juni 2021 aan gemachtigde op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

1 Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De activiteiten van de onderneming bestaan uit de in- en verkoop van gebruikte caravans en het verkopen van caravanaccessoires.

2.2.

De inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd voor het doen van aangifte IB/PVV 2016. De inspecteur heeft hiervoor op verzoek uitstel verleend tot 1 september 2017. Per brieven van 22 september 2017 en 3 november 2017 heeft de inspecteur belanghebbende herinnerd respectievelijk aangemaand om uiterlijk 17 november 2017 aangifte te doen.

2.3.

De inspecteur heeft op 6 september 2017 telefonisch aan belanghebbende aangekondigd een onderzoek te starten naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV over de jaren 2012 tot en met 2014 en van de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016.

2.4.

Op 21 november 2017 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV 2016, voor zover van belang, als volgt ingediend:

Bedrag (€)

Bedrag (€)

Winst uit onderneming

35.217

Investeringsaftrek

-/- 13.358

Zelfstandigenaftrek

-/- 7.280

MKB-winstvrijstelling

-/- 2.042

Belastbare winst uit onderneming

12.537

Inkomsten uit eigen woning

3.120

Aftrekposten eigen woning

-/- 8.690

Saldo eigen woning

-/- 5.570

Aandeel aangever

-/- 5.124

Belastbaar inkomen uit werk en woning

7.413

Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen

2.565

2.5.

De inspecteur heeft belanghebbende op 11 december 2017 medegedeeld dat het boekenonderzoek wordt uitgebreid met een onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangifte IB/PVV 2016. De inspecteur heeft het onderzoek afgerond op 26 maart 2018. Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek heeft de inspecteur met dagtekening 21 februari 2020 de aanslag IB/PVV 2016 als volgt opgelegd:

Bedrag (€)

Bedrag (€)

Winst uit onderneming

73.005

Investeringsaftrek

-/- 13.358

Zelfstandigenaftrek

-/- 7.280

MKB-winstvrijstelling

-/- 7.332

Belastbare winst uit onderneming

45.035

Inkomsten uit eigen woning

3.120

Aftrekposten eigen woning

-/- 2.760

Saldo eigen woning

360

Belastbaar inkomen uit werk en woning

45.395

Tevens heeft de inspecteur een verzuimboete opgelegd van € 369. Met dagtekening 21 februari 2020 heeft de inspecteur de aanslag Zvw 2016 opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 45.035.

2.6.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aanslagen en de boetebeschikking gehandhaafd.

2.7.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft de inspecteur de aanslagen tijdig opgelegd?

2. Zijn de aanslagen naar de juiste bedragen opgelegd?

3. Heeft de inspecteur de boete terecht en naar het juiste bedrag opgelegd?

Ten aanzien van de eerste vraag: de bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslagen

2.8.

Op grond van artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) vervalt de bevoegdheid tot het vaststellen van een aanslag door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Indien voor het doen van aangifte uitstel is verleend, wordt de termijn met de duur van dit uitstel verlengd. In het geval dat de aanslag wordt opgelegd met gebruikmaking van de uitsteltermijn is het aan de inspecteur om aannemelijk te maken dat er daadwerkelijk uitstel is verleend.

2.9.

De inspecteur stelt dat de aanslagen binnen de wettelijke termijn zijn opgelegd, rekening houdend met duur van het verleende uitstel. Het uitstel is op grond van de beconregeling verleend op verzoek van de – op dat moment − gemachtigde van belanghebbende, Lenssen Advies te Ospel. Onder die omstandigheden, stelt de inspecteur onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 19 december 1990, geldt dit uitstel ook voor de belanghebbende.1 Ter onderbouwing heeft de inspecteur een schermprint overgelegd van de interne systemen waarin het verleende uitstel op grond van de beconregeling is vermeld.

Belanghebbende betwist dat hij, of namens hem een gemachtigde, om uitstel heeft verzocht.

2.10.

Naar het oordeel van de rechtbank mocht de inspecteur bij de behandeling van het uitstelverzoek op de bevoegdheid van de in 2.9 genoemde gemachtigde vertrouwen. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt waaruit volgt dat de inspecteur er redelijkerwijs niet vanuit kon gaan dat het uitstelverzoek niet met instemming van belanghebbende is gedaan. Het betoog van belanghebbende dat de inspecteur ten tijde van het boekenonderzoek wist dat deze gemachtigde de aangiften van belanghebbende niet meer verzorgde treft geen doel. Het boekenonderzoek was immers ten tijde van het verlenen van het uitstel nog niet aangekondigd. Ook de stelling van belanghebbende dat sprake is van stilzwijgend verleend uitstel waardoor de aanslagtermijn niet kan worden verlengd slaagt niet, gelet op de herinnerings- en aanmaningsbrief waarin het verleende uitstel aan belanghebbende kenbaar is gemaakt. Dat is als zodanig namelijk niet (voldoende gemotiveerd) bestreden.

2.11.

De rechtbank is dus van oordeel dat aan belanghebbende uitstel is verleend voor het indienen van de aangifte. Dat brengt mee dat de termijn waarbinnen de inspecteur de aanslagen kan vaststellen, wordt verlengd met de duur waarvoor het uitstel is verleend. Die termijn eindigt dus op 1 juni 2020. De inspecteur heeft de aanslagen dan tijdig opgelegd.

Ten aanzien van de tweede vraag: de hoogte van de aanslagen

2.12.

De inspecteur is bij het opleggen van de aanslagen afgeweken van de aangifte. De inspecteur stelt zich daarbij op het standpunt dat het belastbaar inkomen uit werk en woning tot een hoger bedrag dient te worden vastgesteld omdat ten eerste de winstmarge hoger is dan door belanghebbende is aangegeven en ten tweede belanghebbende ten onrechte bepaalde kosten in aftrek heeft genomen. Belanghebbende betwist dat er sprake is van één of meer gebreken in de aangifte.

2.13.

De rechtbank zal aan de hand van de normale bewijslastverdeling beoordelen of er sprake is van één of meer gebreken in de ingediende aangifte en laat daarbij in het midden of er gelet hierop grond is voor omkering en verzwaring van de bewijslast. Op de inspecteur rust de last om aannemelijk te maken dat de winstmarge tot een hoger bedrag dient te worden vastgesteld. Op belanghebbende rust de last om, gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die de aftrek van de kosten rechtvaardigen.

2.14.

De inspecteur heeft aan de hand van de aangeleverde administratie de winstmarge berekend op € 93.503. De inspecteur heeft op basis van de ingekochte caravans en de daar tegenoverstaande verkopen een omzetberekening gemaakt. Hij heeft daarbij gebruik gemaakt van de aangeleverde overzichten van de ingekochte en verkochte caravans, de inkoopverklaringen en de aanwezige verkoopfacturen. Aangezien de inspecteur is uitgegaan van de aangeleverde administratie en belanghebbende hiertegen onvoldoende concrete en objectief controleerbare gegevens heeft ingebracht, is de inspecteur in de op hem rustende bewijslast omtrent de winstmarge geslaagd.

2.15.

Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat tot de aftrekbare kosten ook moeten worden gerekend de onder de ‘mutaties per maand’ vermelde bedragen van in totaal € 15.116, waarvan de facturen alleen digitaal aanwezig zijn. De inspecteur heeft de aftrek van deze kosten niet geaccepteerd omdat bedoelde facturen niet zijn overgelegd. Van belanghebbende, die kosten in aanmerking wil nemen, mag worden verlangd dat bijbehorende facturen worden overgelegd. Door dit achterwege te laten, is belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet in zijn bewijslast geslaagd. De inspecteur heeft deze kosten terecht niet in aftrek toegelaten.

2.16.

Belanghebbende heeft tevens gesteld dat hij een arbeidsbeloning van € 9.000 voor zijn echtgenote ten laste van de winst kan brengen, omdat zij voor de onderneming werkzaamheden heeft verricht. De inspecteur heeft daartegen ingebracht dat tijdens het boekenonderzoek is gebleken dat alleen de vader van belanghebbende werkzaamheden in de onderneming verricht, gratis en om niet.

Belanghebbende heeft zijn stelling niet nader onderbouwd, zodat de rechtbank van oordeel is dat belanghebbende niet in zijn bewijslast is geslaagd. De inspecteur heeft de aftrek van de arbeidsbeloning ten laste van de winst terecht gecorrigeerd.

2.17.

Ten slotte heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat tot de aftrekbare kosten ten aanzien van de onderneming (box 1) ook moet worden gerekend de betaalde rente over de lening ter grootte van € 215.000, omdat deze is gebruikt voor de financiering van de onderneming. Volgens de inspecteur is sprake van een consumptief krediet en behoort de lening daarom tot het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3). Daarbij merkt de inspecteur op dat de lening sinds 2006 in de aangiften wordt aangegeven in box 3 en dat de schuld ook niet is opgenomen op de balans.

Door zijn stelling niet nader te onderbouwen, is belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet in zijn bewijslast geslaagd. De inspecteur heeft terecht de aftrek van de betaalde rente over de lening in box 1 niet toegelaten.

2.18.

De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de beschikkingen belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat de belastingrente onjuist is berekend.

Tussenconclusie

2.19.

De aanslagen IB/PVV en Zvw 2016 en de beschikkingen belastingrente zijn naar de juiste bedragen opgelegd.

Ten aanzien van de derde vraag: de verzuimboete

2.20.

Op grond van artikel 67a van de AWR, gelezen in samenhang met artikel 9, derde lid van de AWR, kan voor het niet tijdig indienen van de aangifte voor een aanslagbelasting een boete worden opgelegd indien de belastingplichtige is aangemaand binnen een in de aanmaning gestelde termijn aangifte te doen. Voor het opleggen van een dergelijke boete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld. Alleen bij afwezigheid van alle schuld dient oplegging van de boete achterwege te blijven.

2.21.

De inspecteur heeft de boete in overeenstemming met de daarvoor geldende wettelijke bepalingen opgelegd. Vast staat namelijk dat de inspecteur belanghebbende heeft uitgenodigd, herinnerd en aangemaand om aangifte IB/PVV 2016 te doen. Tevens staat vast dat belanghebbende niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn aangifte heeft gedaan.

2.22.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de boete desondanks achterwege moet blijven omdat hij met de inspecteur heeft afgesproken dat de aangifte na afloop van het boekenonderzoek zou worden ingediend. De inspecteur betwist dat sprake is van een dergelijke afspraak.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat partijen hebben afgesproken dat de aangifte na afloop van het boekenonderzoek zou worden ingediend. Een concrete onderbouwing van deze afspraak is niet gegeven. Uit de feiten en omstandigheden valt het bestaan van een dergelijke afspraak niet af te leiden. De aangifte is immers ingediend vóór de afronding van het boekenonderzoek. Daarbij is de aangifte ingediend voordat de inspecteur aan belanghebbende heeft medegedeeld dat het boekenonderzoek zou worden uitgebreid met een onderzoek naar de onderhavige aangifte. De inspecteur heeft de boete dus terecht opgelegd.

2.23.

De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de opgelegde boete, gelet op alle omstandigheden van het geval, passend en geboden is. Naar het oordeel van de rechtbank zijn omstandigheden gesteld noch gebleken die aanleiding geven voor een matiging van de opgelegde boete. De rechtbank acht de verzuimboete van € 369 dan ook passend en geboden.

Slotsom

2.24.

Gelet op dat wat hiervoor is overwogen zijn de beroepen ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van

mr. C.C. van den Berg, griffier, op 22 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.