Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3695, BRE 20/7560

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3695, BRE 20/7560

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
22 juli 2021
Datum publicatie
6 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3695
Zaaknummer
BRE 20/7560

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/7560

uitspraak van 22 juli 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 15 juni 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen het bij beschikking vastgestelde gedifferentieerde premiepercentage Werkhervattingskas 2020 (Whk-premie), beschikkingnummer [beschikkingnummer] .

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, mr. V.A.M. Vos, verbonden aan Rijppaert & Peeters Advocaten te Oosterhout, via Skype-verbinding, en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur] .

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

De inspecteur heeft bij beschikking de Whk-premie voor belanghebbende voor het jaar 2020 vastgesteld op 1,15% en gehandhaafd bij uitspraak op bezwaar. De Whk-premie bestaat uit:

- premiecomponent voor WGA-lasten (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten): 0,56%

- premiecomponent voor ZW-lasten (Ziektewet): 0,59%

2.2.

Voor de berekening van de premiecomponent voor ZW-lasten is een ZW-uitkering van € 8.827,50 aan belanghebbende toegerekend die door het UWV over 2018 is betaald aan een ex-werknemer van belanghebbende (de ZW-uitkering).

2.3.

In geschil is de hoogte van het premiepercentage. Meer specifiek is in geschil of de ZW-uitkering buiten beschouwing moet worden gelaten bij de berekening van de premiecomponent voor ZW-lasten.

2.4.

Belanghebbende stelt dat het premiepercentage te hoog is vastgesteld omdat ter zake van de ex-werknemer onterecht ZW-lasten aan haar zijn toegerekend, aangezien de ZW-uitkering ten onrechte aan de ex-werknemer is toegekend. Belanghebbende betoogt dat zij de brief van het UWV met betrekking tot de toekenning van de ZW-uitkering niet heeft ontvangen en daarom niet tijdig bezwaar tegen de toekenning heeft kunnen maken. Daarbij heeft de inspecteur bij de bepaling van de korting en de opslag de vrijheid om af te wijken van de beslissing van het UWV, aldus belanghebbende.

De inspecteur betwist dat hij deze beoordelingsvrijheid heeft met betrekking tot de toekenning van de ZW-uitkering.

2.5.

Artikel 73b van de ZW bepaalt dat het beroep van een werkgever tegen de opslag of korting, bedoeld in artikel 38, derde of vierde lid van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) niet gegrond kan zijn op het argument dat een uitkering op grond van die wetten onterecht of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Dat geldt ook voor het beroep van belanghebbende, dat immers ziet op een beschikking als bedoeld in artikel 38, derde lid, van de Wfsv.

2.6.

Naar het oordeel van de rechtbank betekent het voorgaande dat het argument van belanghebbende dat de aan de ex-werknemer toegekende uitkering ten onrechte door het UWV is vastgesteld, geen grond kan vormen voor vermindering van het premiepercentage.1

2.7.

Het betoog van belanghebbende dat de inspecteur gehouden is evidente fouten in de toerekening van ZW-lasten aan belanghebbende te corrigeren, treft eveneens geen doel. Immers is de evidente toerekeningsfout die belanghebbende voorstaat gebaseerd op een onjuiste toekenning van de ZW-uitkering. Belanghebbende heeft de mogelijkheid gehad de toekenning van de ZW-uitkering bij het UWV aan de orde te stellen door tegen de toekenningsbeslissing bezwaar te maken. Het argument dat belanghebbende niet tijdig bezwaar heeft kunnen maken tegen de UWV-beslissing omdat deze niet juist aan haar is bekendgemaakt, is niet een aspect dat in deze procedure aan de orde kan komen maar in een bezwaar- en beroepsprocedure bij het UWV respectievelijk de bestuursrechter had moeten worden aangedragen. Belanghebbende heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Daarmee heeft de toekenningsbeslissing formele rechtskracht gekregen. Het feit dat belanghebbende heeft afgezien bezwaar te maken tegen de toekenningsbeslissing maakt niet dat de inspecteur gehouden is eventuele fouten die bij de toekenningsbeslissing zijn gemaakt, alsnog, in strijd met artikel 73b van de ZW te corrigeren. De verwijzing van belanghebbende naar de uitspraak van rechtbank Noord-Nederland van 5 juli 20182 waarin is geoordeeld dat de inspecteur zich bij het vaststellen van de Whk-premie niet volstrekt lijdelijk zou moeten opstellen maakt dat niet anders. In dat geval was sprake van een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel omdat de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank gebonden was aan de uitlatingen die door een medewerker van het UWV zijn gedaan. Deze uitspraak is door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in hoger beroep vernietigd.3 Feiten en omstandigheden die zouden kunnen leiden tot een (geslaagd) beroep op het vertrouwensbeginsel zijn in het onderhavige geval gesteld noch gebleken.

2.8.

Gelet op dat wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van

mr. C.C. van den Berg, griffier, op 22 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.