Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3705, AWB - 20 _ 7766

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3705, AWB - 20 _ 7766

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
22 juli 2021
Datum publicatie
6 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3705
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7766

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet van een samenvatting voorzien.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/7766

uitspraak van 22 juli 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 26 juni 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting berekend over de periode 2 januari 2019 tot en met 1 januari 2020, ten bedrage van € 1.088 (aanslagnummer [aanslagnummer]), alsmede de bij gelijktijdige beschikking opgelegde verzuimboete van € 1.088.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2021 te Roermond.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van haar gemachtigde mr. A.J.J. Kreutzkamp, verbonden aan Stassen Kreutzkamp Advocaten te Valkenburg a/d Geul en namens de inspecteur [inspecteur] en [inspecteur]

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond voor zover het de boetebeschikking betreft;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de boetebeschikking;

-

vermindert de boete tot € 108;

-

verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

-

veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.496;

-

gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan deze vergoedt.

2 Gronden

Vooraf: ontvankelijkheid bezwaar

2.1.

Het bezwaarschrift is door de inspecteur ontvangen vóór de dag van dagtekening van de naheffingsaanslag. Gelet op wat de inspecteur in zijn verweerschrift heeft gemeld, moet de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar op grond van artikel 6:10 van de Awb achterwege blijven.

Feiten

2.2.

Belanghebbende is vanaf 30 mei 2017 houder van een personenauto Volkswagen Polo met kenteken [kenteken](hierna: de auto). De geldigheid van het kentekenbewijs was geschorst van 30 mei 2017 tot 30 mei 2019 en van 6 juni 2019 tot 6 juni 2020.

2.3.

De inspecteur heeft de naheffingsaanslag en verzuimboete opgelegd op de grond dat op 5 november 2019 met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg. Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard.

Geschil

2.4.

Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht en niet naar een te hoog bedrag zijn opgelegd.

Naheffingsaanslag

2.5.

Niet in geschil is dat belanghebbende op 5 november 2019 gebruik van de weg met de auto heeft gemaakt tijdens de voor die auto geldende schorsing. Dat mag als uitgangspunt niet. De wetgever heeft geregeld dat voor dat geval een naheffingsaanslag mag worden opgelegd.1

2.6.

Een vrijstelling wordt echter verleend indien met de geschorste auto gebruik van de weg wordt gemaakt in verband met een Apk-keuring.2 De vrijstelling wordt verleend indien bescheiden worden overgelegd waaruit blijkt dat de auto op de desbetreffende dag aan een Apk-keuring zal worden onderworpen.3 Op belanghebbende rust de bewijslast.

2.7.

De rechtbank is van oordeel dat niet aan de bewijslast is voldaan. Vaststaat dat belanghebbende niet over een keuringsrapport beschikt. Ook heeft zij geen afspraakbevestiging kunnen verkrijgen van de garage. Ander schriftelijk bewijs is ook niet ingebracht. Overigens heeft belanghebbende in de loop van de procedure tegenstrijdige verklaringen afgelegd met betrekking tot de keuring van de auto. Zo is in het beroepschrift gesteld dat de auto mankementen vertoonde en niet kon worden goedgekeurd, maar heeft belanghebbende ter zitting verklaard dat in het geheel geen keuring heeft plaatsgevonden omdat de computer van de garage kapot was en daarom een nieuwe afspraak moest worden gemaakt.

2.8.

De inspecteur heeft de naheffingsaanslag dus terecht opgelegd. De berekening is niet in geschil. Het beroep is in zoverre ongegrond.

Boete

2.9.

De boete is in overeenstemming met de wet opgelegd.4 Het beboetbare feit is begaan. Belanghebbende heeft namelijk gebruik gemaakt van de openbare weg tijdens een voor de auto geldende schorsing. Opmerking verdient verder dat opzet of schuld niet vereist is. Wel moet een boete achterwege blijven bij afwezigheid van alle schuld, maar daarvan is hier naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

2.10.

De rechtbank moet volgens beoordelen of de opgelegde boete passend en geboden is. Bij de beoordeling daarvan houdt de rechtbank rekening met onder meer de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende. Belanghebbende heeft ter zitting heeft verklaard dat zij alleenstaande ouder is van twee zeer jonge kinderen, dat zij een Wajong-uitkering heeft en dat zij € 400 aan leefgeld heeft. Gelet daarop ziet de rechtbank aanleiding om de boete te verminderen tot 10%, dus € 108. Het beroep is daarom in zoverre gegrond verklaard.

Proceskosten en griffierecht

2.11.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.496.5 De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat in de bezwaarfase geen verzoek voor een vergoeding van de kosten is gedaan. Voorts dient het door belanghebbende betaalde griffierecht aan haar te worden vergoed.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 22 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.