Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3836, AWB - 20 _ 6755

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3836, AWB - 20 _ 6755

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
27 juli 2021
Datum publicatie
6 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3836
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6755

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/6755

uitspraak van 27 juli 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 20 mei 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het jaar 2016 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.825 en de daarbij bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 191 (aanslagnummer [aanslagnummer] H.66.01).

Zitting

Het onderzoek ter zitting is ingevolge artikel 8:57, eerste lid, van de Awb achterwege gebleven.

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende was vanaf [datum 1] 1994 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [ex-echtgenoot] (de ex-echtgenoot).

2.2.

De ex-echtgenoot stond volgens de Basisregistratie Personen tot [datum 2] 2014 ingeschreven op hetzelfde adres als belanghebbende.

2.3.

In 2015 is een verzoek tot echtscheiding ingediend. Op 2 maart 2016 is door de rechtbank de echtscheiding uitgesproken tussen belanghebbende en de ex-echtgenoot. Bij echtscheidingsbeschikking van 2 maart 2016 is het verzoek van de ex-echtgenoot om partneralimentatie afgewezen.

2.4.

Tot de gemeenschap van goederen behoorde de (voormalige) echtelijke woning gelegen aan de [woonplaats] . Blijkens de echtscheidingsbeschikking blijft de woning gemeenschappelijke eigendom in afwachting van de verkoop van de woning.

2.5.

Op de woning rustte een hypothecaire geldschuld waarover in 2016 een bedrag van € 7.079 aan rente is betaald.

2.6.

Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 het volledige bedrag aan rente in aftrek gebracht. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 26.653 en is als volgt opgebouwd.

Loon uit dienstbetrekking

€ 33.610

Aftrekbare kosten eigen woning

€ 6.446 (-/-)

Uitgaven inkomensvoorzieningen

€ 511 (-/-)

Belastbaar inkomen werk en woning

€ 26.653

2.7.

De inspecteur is bij de vaststelling van de definitieve aanslag met dagtekening 15 november 2019 afgeweken van de ingediende aangifte. Hij heeft daarbij de aftrekbare kosten eigen woning voor de helft gecorrigeerd naar € 2.907. Dit bedrag is gelijk aan 50% van € 7.080 (rente) minus € 633 (50% van het eigenwoningforfait). Daarnaast heeft de inspecteur een eigenwoningforfait van 50% in aanmerking genomen als ontvangen alimentatie. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 30.825 en is als volgt opgebouwd.

Loon uit dienstbetrekking

€ 33.610

Aftrekbare kosten eigen woning

€ 2.907 (-/-)

Uitgaven inkomensvoorzieningen

€ 511 (-/-)

Alimentatie i.v.m. woongenot

€ 633 (+)

Belastbaar inkomen werk en woning

€ 30.825

2.8.

In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek van de volledige door haar betaalde hypotheekrente.

Hypotheekrenteaftrek

2.9.

Belanghebbende heeft het standpunt ingenomen dat zij recht heeft op aftrek van het volledige bedrag aan betaalde rente als eigenwoningrente, omdat het volledige bedrag aan hypotheekrente op haar heeft gedrukt.

2.10.

Op grond van artikel 3.110 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) zijn belastbare inkomsten uit eigen woning de voordelen uit eigen woning verminderd met de op die voordelen drukkende aftrekbare kosten.Tot de aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning behoren de renten van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld (artikel 3.120, eerste lid, Wet IB 2001). Onder eigenwoningschuld wordt, voor zover hier van belang, verstaan het gezamenlijke bedrag van de schulden van de belastingplichtige die zijn aangegaan in verband met de eigen woning (artikel 3.119a, eerste lid, aanhef en onderdeel a, Wet IB 2001).

Verder bepaalt artikel 3.121 van de Wet IB 2001 dat de aftrekbare kosten met betrekking tot een woning die voor twee of meer belastingplichtigen die geen partner van elkaar zijn samen een eigen woning is, voor elk van hen worden bepaald door hun aandeel in de schulden die zij zijn aangegaan ter verwerving van de woning en door de periodieke betalingen voor zover die op hen drukken.

2.11.

Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende en de ex-echtgenoot geen fiscale partners waren in het jaar 2016. Vaststaat dat de echtelijke woning behoorde tot het gemeenschappelijk (huwelijks)vermogen. In de echtscheidingsbeschikking is voor zover van belang bepaald dat de woning gemeenschappelijk eigendom blijft tot de verkoop ervan en dat de resterende hypothecaire schuld dan wel overwaarde tussen partijen bij helfte zal worden gedeeld. Vorenstaande brengt mee dat de echtelijke woning voor belanghebbende in 2016 slechts voor 50% een eigen woning was in de zin van artikel 3.111 van de Wet IB 2001. Slechts de helft van de schuld die op de eigen woning rust, kwalificeert daarom voor belanghebbende als eigenwoningschuld. Dat belanghebbende in het onderhavige jaar de volledige verschuldigde hypotheekrente heeft voldaan maakt dat niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank kan belanghebbende dan ook, slechts de helft van de door haar betaalde hypotheekrente als aftrekbare kosten in aftrek brengen.

Onderhoudsverplichting

2.12.

Voor zover belanghebbende bedoeld heeft te stellen dat sprake is van een onderhoudsverplichting in de zin van artikel 6.3, eerste lid aanhef en onderdeel f van de Wet IB 2001, zijn naar het oordeel van de rechtbank geen feiten en omstandigheden gesteld noch aannemelijk gemaakt om haar stelling te onderbouwen.

2.13.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.14.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Krishnapillai, griffier, op 27 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

<de griffier is verhinderd

de uitspraak te ondertekenen>

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.