Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3857, BRE 19/4967

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3857, BRE 19/4967

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
29 juli 2021
Datum publicatie
19 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3857
Zaaknummer
BRE 19/4967

Inhoudsindicatie

voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 19/4967

Uitspraak van 29 juli 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland,

de heffingsambtenaar,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid,

de Minister.

1 Procesverloop

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 27 februari 2019 de WOZ-waarde van de woning aan de [Woning] te [plaats] (de woning) voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 299.000. In hetzelfde document heeft de heffingsambtenaar de aanslagen onroerende zaakbelasting, rioolheffing en afvalstoffenheffing 2019 bekendgemaakt.

1.2.

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 29 augustus 2019 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.

1.4.

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 juli 2021. Belanghebbende was daarbij aanwezig en namens belanghebbende was eveneens aanwezig [Bijstandverlener] . De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [Vertegenwoordiger heffingsambtenaar] en

[Taxateur] (taxateur).

2 Overwegingen

2.1.

Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de woning. Het betreft een vrijstaande woning, gebouwd in 1969. De inhoud van de woning is 349m3 en de oppervlakte van het perceel is 475m2.

2.2.

Partijen zijn het niet eens over de hoogte van de WOZ-waarde van de woning. De waardepeildatum is in dit geval 1 januari 2018. Belanghebbende vindt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde te hoog heeft vastgesteld. Zij bepleit een waarde van € 270.000. De heffingsambtenaar verdedigt de in de uitspraak op bezwaar vastgestelde waarde van € 299.000.

Toetsingskader van de rechtbank

2.3.

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

2.4.

De waarde van de woning wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat de door hem vastgestelde waarde niet te hoog is. De beantwoording van de vraag of de heffingsambtenaar aan deze bewijslast heeft voldaan, hangt mede af van wat door belanghebbende is aangevoerd.

2.5.

Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door haar verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank zelf tot een vaststelling van de WOZ-waarde komen.

2.6.

De heffingsambtenaar mag de waarde in principe in iedere fase van de procedure opnieuw onderbouwen.

Onderbouwing van de vastgestelde WOZ-waarde

2.7.

Ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde heeft de heffingsambtenaar een taxatierapport overgelegd, opgemaakt op 11 november 2019 door [Taxateur] , Register-Makelaar Taxateur van het samenwerkingsverband belastingen Walcheren en Schouwen-Duiveland. In dit taxatierapport is de waarde van de woning getaxeerd op € 299.000. Naast gegevens van de woning, bevat het taxatierapport gegevens van een aantal vergelijkingsobjecten, te weten Oosterenbanweg 23, Scholderlaan 4, Bremweg 3, Bremweg 26, Putterweg 5 en Vlierweg 6. Volgens de heffingsambtenaar is voldoende aangetoond dat de gehanteerde waarde van € 299.000 niet te hoog is.

Beoordeling van de vastgestelde WOZ-waarde

Waarde verminderende omstandigheden

2.8.

Belanghebbende heeft aangevoerd dat sprake is van waarde verminderende omstandigheden. De woning heeft een gedateerde status. De woning is sinds de bouw niet verbouwd of gemoderniseerd, het plafond bestaat uit rotte balken, de buizen voor elektra liggen op de muur en er is geen vaste trap naar de bovenverdieping. Volgens belanghebbende had de heffingsambtenaar rekening moeten houden met de slechte staat van de woning door een correctie toe te passen op de prijs per kubieke meter.

2.9.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar onvoldoende rekening gehouden met de slechte staat van de woning. De heffingsambtenaar heeft weliswaar de kwaliteit en het onderhoud van de woning op 1 (slecht) gewaardeerd, echter hij heeft ten aanzien van de kubieke meterprijs – in tegenstelling tot de vergelijkingsobjecten Scholderlaan 4 en Bremweg 3 – geen correctie toegepast.

Vergelijkingsobjecten

2.10.

Belanghebbende heeft betwist dat de door de heffingsambtenaar aangedragen onroerende zaken geschikt zijn als vergelijkingsobjecten, behoudens het vergelijkingsobject Scholderlaan 4 gelet op de vergelijkbare staat van onderhoud.

2.11.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar onvoldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning van belanghebbende. De rechtbank overweegt hierbij als volgt. Het vergelijkingsobject Oosterenbanweg 23 heeft een aanzienlijk groter perceeloppervlakte en grotere inhoud dan de woning van belanghebbende. Dit vergelijkingsobject bevindt zich, ook gelet op de genoemde verkoopsom, in een andere kopersmarkt en is daarom niet voldoende vergelijkbaar. Het vergelijkingsobject Scholderlaan 4 heeft een aanzienlijk groter perceeloppervlakte en het betreft een houten schuurwoning, in tegenstelling tot de woning van belanghebbende die van steen is. Daarnaast wijkt het bouwjaar van de woning aanzienlijk af. De heffingsambtenaar heeft ten aanzien van de kubieke meterprijs een correctie toegepast van vijftig procent. Een nadere motivering van de heffingsambtenaar ontbreekt op dit punt. Dit laatste geldt ook voor het vergelijkingsobject Bremweg 3, waarbij de heffingsambtenaar ten aanzien van de kubieke meterprijs een correctie heeft toegepast van dertig procent. Daarnaast is dit object – evenals het vergelijkingsobject Vlierweg 6 − niet voldoende vergelijkbaar gelet op de aanzienlijke afwijking in perceeloppervlakte en inhoud van de woning ten opzichte van de woning van belanghebbende. Het vergelijkingsobject Putterweg 5 heeft een betere kwaliteit en staat van onderhoud dan de woning van belanghebbende en is daarom niet voldoende vergelijkbaar. Daarnaast heeft dit vergelijkingsobject een aanzienlijk groter perceeloppervlakte en is de woning na de verkoop gesloopt ten behoeve van nieuwbouw.

2.12.

Gelet op dat wat hiervoor is overwogen heeft de heffingsambtenaar onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslagen niet te hoog zijn vastgesteld.

De door belanghebbende verdedigde WOZ-waarde

2.13.

Belanghebbende heeft, met hetgeen zij heeft aangevoerd, naar het oordeel van de rechtbank, evenmin aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum € 270.000 bedraagt. De rechtbank overweegt hierbij als volgt. Belanghebbende heeft geen taxatierapport ingebracht en presenteert haar standpunten voornamelijk als een reactie op het taxatierapport en de waardematrix van de heffingsambtenaar. Het betoog van belanghebbende dat bij de vaststelling van de WOZ-waarde dient te worden uitgegaan van de gerealiseerde verkoopprijs op 1 november 2018 slaagt niet. Immers, deze prijs is niet tot stand gekomen na aanbieding van de woning op de vrije markt maar na onderhandeling in de familiesfeer. Dat sprake was van een stevige onderhandeling vanwege de familieverhoudingen doet daar niet aan af.

Slotsom

2.14.

Nu geen van beide partijen erin is geslaagd de door hen voorgestane waarde aannemelijk te maken stelt de rechtbank, gelet op hetgeen door partijen over en weer is aangevoerd, de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum in goede justitie vast op € 280.000. De aanslagen worden dienovereenkomstig verminderd.

2.15.

Gelet op dat wat hiervoor is overwogen is het beroep gegrond verklaard.

Overschrijding van de redelijke termijn

2.16.

Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure. De rechtbank ziet aanleiding voor toekenning van een vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft als uitgangspunt bepaald dat een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg een periode van twee jaar bedraagt.1 Indien deze termijn wordt overschreden, is er aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 21 maart 2019, de rechtbank doet uitspraak op 22 juli 2021. De redelijke termijn is daarmee overschreden met (afgerond) vier maanden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500. Dit bedrag komt geheel voor rekening van de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid) vanwege de lange duur van de beroepsprocedure. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Proceskosten en griffierecht

2.17.

Nu het beroep gegrond is verklaard, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

3 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de vastgestelde waarde tot € 280.000 en vermindert de aanslagen dienovereenkomstig;

-

gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47 aan haar vergoedt.

- veroordeelt de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van

mr. C.C. van den Berg, griffier, op 29 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Bijlage

Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ)

Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ, wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.

Naar de bedoeling van de wetgever is deze waarde “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding” (Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 36, blz. 44).