Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3870, BRE 20/7284

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3870, BRE 20/7284

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
29 juli 2021
Datum publicatie
19 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3870
Zaaknummer
BRE 20/7284

Inhoudsindicatie

voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/7284

uitspraak van 29 juli 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 16 juni 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de inhouding van loonheffingen bij de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) over het tijdvak 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 (loonbelastingnummer [nummer] ).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur [inspecteur] en [inspecteur] .

Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 7 juni 2021 aan belanghebbende op het door hem doorgegeven correspondentieadres [adres] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 8 juni 2021 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

Feiten

2.1.

Belanghebbende woont in het jaar 2019 in Duitsland. In dat jaar heeft hij inkomsten uit AOW afkomstig uit Nederland genoten waarop bij SVB loonheffingen zijn ingehouden.

2.2.

Met dagtekening 31 december 2019 heeft belanghebbende een ‘aanvraag vrijstelling van loonheffing’ ingediend. De vrijstelling heeft betrekking op de loonheffing bij SVB. Op het formulier heeft belanghebbende als ingangsdatum van de vrijstelling 1 januari 2019 ingevuld. Verder heeft hij bij de aanvraag een ‘verklaring belastingplicht woonland’ meegestuurd, die door de Duitse autoriteiten op 7 januari 2020 is ondertekend. De betreffende aanvraag is door de inspecteur op 13 januari 2020 ontvangen.

2.3.

De inspecteur heeft op 22 april 2020 de vrijstelling inhouding loonheffing afgegeven met als ingangsdatum 1 januari 2020.

2.4.

Op 11 mei 2020 heeft de inspecteur een brief met dagtekening 6 mei 2020 van belanghebbende ontvangen, die door de inspecteur is aangemerkt als bezwaarschrift tegen de ingehouden loonheffingen over het jaar 2019 bij SVB.

2.5.

De inspecteur heeft dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding, en heeft vervolgens het bezwaar ambtshalve beoordeeld. De inspecteur heeft een ambtshalve vermindering van de ingehouden loonheffingen afgewezen, onder verwijzing naar de mogelijkheid voor belanghebbende om een aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019 in te dienen.

2.6.

Belanghebbende heeft tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar, beroep ingesteld.

Geschil

2.7.

De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat inmiddels aan belanghebbende een aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 is opgelegd waarin de inkomsten uit AOW voor het jaar 2019 geheel zijn vrijgesteld van heffing en de ingehouden loonheffingen volledig zijn teruggegeven door middel van verrekening. Gelet daarop rijst de vraag wat nog materieel het belang van deze procedure is, nu belanghebbende reeds langs andere weg lijkt te hebben gekregen wat hij wilde. Nu belanghebbende niet op de zitting is verschenen, is dat onduidelijk gebleven. Nu het beroep ook niet ingetrokken is, zal daarop echter beslist moeten worden. De rechtbank zal daarom beoordelen of het bezwaar tegen de inhouding van loonheffingen bij SVB voor het jaar 2019 terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

Beoordeling van het geschil

2.8.

De rechtbank stelt voorop dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien deze binnen de wettelijke termijn van zes weken na dagtekening dan wel bekendmaking van de bestreden beslissing door de inspecteur is ontvangen1. Deze termijn is dwingend. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is2.

2.9.

De rechtbank overweegt dat belanghebbende een brief met dagtekening 6 mei 2020 aan de inspecteur heeft verstuurd die door de inspecteur is aangemerkt als (eerste) bezwaarschrift (zie 2.4). Zelfs als ervan wordt uitgegaan dat de inhouding van de loonheffingen op de laatste dag van 2019 heeft plaatsgevonden, geldt dat dit bezwaarschrift, dat is ontvangen door de inspecteur op 11 mei 2020, niet binnen de bezwaartermijn van zes weken en dus niet tijdig is ingediend. Belanghebbende heeft voor dit bezwaarschrift geen redenen aangevoerd die kunnen leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding.

2.10.

De rechtbank overweegt verder dat de vraag zou kunnen rijzen of het formulier ‘aanvraag vrijstelling van loonheffing’, dat is binnengekomen bij de inspecteur op 13 januari 2020, al dan niet om proceseconomische redenen en/of in verband met het ‘burgerperspectief’, toch zou kunnen worden aangemerkt als bezwaarschrift tegen de inhouding van de loonheffingen, ondanks dat de bewoordingen daarvoor geen aanknopingspunten bieden. Gelet op de geloofwaardige verklaring van de inspecteur ter zitting dat in de aanslag IB/PVV voor 2019 de AOW uitkering is vrijgesteld en de loonheffingen materieel bezien geheel zijn teruggegeven, ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding om deze vraag bevestigend te beantwoorden. Opmerking verdient nog dat als het formulier wel als bezwaarschrift zou kunnen worden aangemerkt, alleen sprake is van een tijdig bezwaar tegen de ingehouden loonheffing in de maand december 2019 en mogelijk november 2019.

Conclusie

2.11.

Het bezwaar tegen de inhouding van loonheffingen voor het jaar 2019 bij SVB is dus terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.

2.12.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 29 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.