Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3872, BRE 20/8105

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3872, BRE 20/8105

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
29 juli 2021
Datum publicatie
19 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3872
Zaaknummer
BRE 20/8105

Inhoudsindicatie

voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/8105

uitspraak van 29 juli 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats]

belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst,

de ontvanger.

De bestreden beslissingen

-

Het niet tijdig beslissen op bezwaar door de ontvanger; en

-

De uitspraak van de ontvanger van 12 augustus 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem in rekening gebrachte invorderingsrente in verband met de invordering van de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 met kenmerk [nummer] .H.60.03

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de ontvanger, [ontvanger] .

Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 7 juni 2021 aan belanghebbende op het adres [adres] te [plaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van een medewerker PostNL is gebleken dat de brief aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, en de rechtbank in haar brief van 28 juni 2021 aan belanghebbende nogmaals heeft gewezen op het onderzoek ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk;

-

verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Aan belanghebbende is in verband met de invordering van de voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 € 105 aan invorderingsrente in rekening gebracht, is € 17 aan aanmaningskosten in rekening gebracht en heeft verrekening van aanmaningskosten van € 7 voor de motorrijtuigenbelasting (mrb) plaatsgevonden.

2.2.

Belanghebbende heeft met dagtekening 5 mei 2020, ontvangen door de ontvanger op 7 mei 2020, een bezwaarschrift ingediend. In dat bezwaarschrift maakt belanghebbende bezwaar tegen:

-

een verminderingsbeschikking IB/PVV 2016;

-

de in rekening gebrachte invorderingsrente en openstaande rekening van € 122;

-

de verrekening van de aanmaningskosten mrb.

2.3.

Vervolgens heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaren.

2.4.

Daarna heeft belanghebbende, met dagtekening 7 augustus 2020, ontvangen door de rechtbank op 13 augustus 2020 beroep ingesteld tegen de drie onderwerpen, te weten:

(i) de verminderingsbeschikking IB/PVV 2016, welk beroep door de rechtbank is geregistreerd onder het nummer BRE 20/8104;

(ii) de rekening/in rekening gebrachte invorderingsrente, geregistreerd bij de rechtbank onder het nummer BRE 20/8105; en

(iii) de verrekening van de aanmaningskosten mrb, geregistreerd door de rechtbank onder het nummer BRE 20/8106.

2.5.

De ontvanger heeft met dagtekening 12 augustus 2020 uitspraak gedaan op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem in rekening gebrachte invorderingsrente, aanmaningskosten en verrekening van aanmaningskosten mrb. De ontvanger is in zijn uitspraken aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet gekomen.

2.6.

Bij brief van 22 augustus 2020 heeft belanghebbende expliciet het beroep tegen de verrekening van de aanmaningskosten mrb (nummer BRE 20/8106) ingetrokken.

2.7.

Deze uitspraak heeft alleen betrekking op de zaak BRE 20/8105. De zaak BRE 20/8104 wordt behandeld in een andere uitspraak.

Wat is wel en niet meer in geschil?

2.8.

De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende het beroep met nummer BRE 20/8105 heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Ten eerste is daarom in geschil of het beroep tegen het niet tijdig beslissen ontvankelijk is en of de ontvanger een dwangsom heeft verbeurd wegens het niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar.

2.9.

Vast staat dat inmiddels, te weten op 12 augustus 2020, door de ontvanger op het bezwaar van belanghebbende is beslist. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft daarom als uitgangspunt van rechtswege mede betrekking op het alsnog genomen besluit van de ontvanger1.

2.10.

Ten aanzien van de vraag wat er in het beroep met nummer BRE 20/8105, na uitspraak op bezwaar, nog door belanghebbende wordt bestreden, overweegt de rechtbank als volgt. Nadat de ontvanger uitspraak op de bezwaren heeft gedaan, heeft de rechtbank van belanghebbende een brief met dagtekening 22 augustus 2020 ontvangen, waarin belanghebbende wat betreft het beroep “rekening/invorderingsrente” uitsluitend nog gronden aanvoert tegen de aan hem eerder in rekening gebrachte invorderingsrente. Verder is belanghebbende het niet eens met de afwijzing van zijn verzoek om incassokosten. De rechtbank gaat er daarom van uit dat inhoudelijk het beroep van belanghebbende zich uitsluitend richt op de in rekening gebrachte invorderingsrente, alsmede op de incassokosten.

Niet tijdig beslissen op bezwaar

2.11.

De rechtbank is van oordeel dat het beroep wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar door belanghebbende te vroeg bij de rechtbank is ingesteld. Beroep tegen het niet tijdig beslissen kan namelijk pas worden ingesteld twee weken na de dag dat de ontvanger in gebreke is gesteld2. Naar de rechtbank begrijpt stelt belanghebbende dat hij op 2 augustus 2020 de ontvanger in gebreke heeft gesteld. De ontvanger is uitgegaan van een datum van ontvangst van de ingebrekestelling van 30 juli 2020. Belanghebbende heeft vervolgens op 13 augustus 2020 beroep ingesteld. Zowel indien wordt uitgegaan van een ingebrekestelling van 30 juli 2020 als indien wordt uitgegaan van een ingebrekestelling van 2 augustus 2020, is het beroep te vroeg ingesteld. Er is sprake van een zogeheten prematuur beroep. Dat betekent dat het beroep wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk is.

2.12.

Bovendien heeft belanghebbende, omdat hij in de beroepsfase bekend is geworden met de uitspraak op bezwaar, geen belang meer bij een uitspraak op het beroep tegen het niet tijdig beslissen. Ook op die grond is het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk.

Dwangsom

2.13.

De rechtbank begrijpt voorts uit de stukken dat belanghebbende aanspraak maakt op een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. De eerste dag waarover een dwangsom verschuldigd is, is twee weken na de dag waarop de ontvanger de ingebrekestelling heeft ontvangen3. Vast staat dat de ontvanger met dagtekening 12 augustus 2020 uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Zowel indien wordt uitgaan van een ingebrekestelling van 30 juli 2020 (inspecteur) als indien wordt uitgegaan van een ingebrekestelling van 2 augustus 2020 (belanghebbende), is de bedoelde termijn van twee weken nog niet verstreken. De rechtbank wijst het verzoek om een dwangsom daarom af.

De invorderingsrente

2.14.

Het beroep van belanghebbende tegen het niet-tijdig beslissen op bezwaar wordt in beginsel geacht mede betrekking te hebben op de uitspraak op bezwaar van 12 augustus 20204. Dat is anders indien volledig aan belanghebbende is tegemoetgekomen. Dat is hier deels het geval. De ontvanger is immers in zijn uitspraak voor wat de invorderingsrente betreft volledig aan het bezwaar van belanghebbende tegemoetgekomen. Dat neemt niet weg dat de rechtbank de verbazing van belanghebbende begrijpt ten aanzien van de opmerking van de ontvanger dat de rente reeds op 8 april 2020 was vervallen, terwijl die later in rekening is gebracht. Er is niet aan belanghebbende tegemoetgekomen wat betreft zijn verzoek om een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank zal daarom daar op ingaan.

2.15.

De rechtbank is van oordeel dat de afwijzing van het verzoek juist is. Een vergoeding van kosten van bezwaar is alleen mogelijk voor kosten die worden genoemd in het Besluit proceskosten bestuursrecht. De door belanghebbende genoemde incassokosten worden in dat besluit niet genoemd. De rechtbank verklaart het beroep in zoverre ongegrond.

2.16.

Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De omstandigheid dat pas een uitspraak op bezwaar is gedaan na het instellen van het beroep, is evenmin aanleiding om griffierecht te vergoeden aangezien het beroep tegen het niet-tijdig beslissing te vroeg was ingesteld (zie 2.11).

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 29 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.