Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3911, BRE - 18 _ 6871

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3911, BRE - 18 _ 6871

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
28 juli 2021
Datum publicatie
6 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3911
Zaaknummer
BRE - 18 _ 6871

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 18/6871

uitspraak van 28 juli 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

en

de Minister van Justitie en Veiligheid,

de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 augustus 2018 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.902. In de voorafgaande motivering van deze uitspraak heeft de inspecteur het verzoek om een integrale kostenvergoeding afgewezen en opgemerkt dat belanghebbende “in aanmerking komt voor een forfaitaire kostenvergoeding van 1 punt.”

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 9 oktober 2018, ontvangen bij de rechtbank op 10 oktober 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2020 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord als gemachtigde van belanghebbende: mr. M. van der Voort, mr. D.L. Janse en drs. R.A.M. Keiner en namens de inspecteur: [inspecteur] .

1.6.

Bij brief van 31 maart 2020 heeft de rechtbank partijen geïnformeerd dat zij de behandeling van het beroep aan zal houden. Dit in verband met het voornemen van de rechtbank om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad in een vergelijkbare zaak. Belanghebbende heeft hierop bij brief van 24 april 2020 gereageerd.

1.7.

Bij brief van 29 april 2020 heeft de rechtbank partijen in kennis gesteld de zaak aan te houden in afwachting van het antwoord van de Hoge Raad op de gestelde prejudiciële vragen.1

1.8.

De Hoge Raad heeft deze vragen op 6 november 2020 beantwoord.2 De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De inspecteur heeft gereageerd bij brief van 30 november 2020 en belanghebbende bij brief van 28 december 2020.

1.9.

Bij brief van 26 mei 2021 heeft de rechtbank partijen geïnformeerd dat de uitspraak door een andere rechter zal worden gedaan dan de rechter die de zaak op de zitting heeft behandeld. Het proces-verbaal van de eerdere zitting is samen met deze brief aan partijen gestuurd. Belanghebbende heeft hierop de rechtbank verzocht om, in plaats van een nadere zitting, schriftelijk te reageren. Deze schriftelijke reactie is op 30 juni 2021 bij de rechtbank ontvangen. De inspecteur heeft niet gereageerd. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank vervolgens bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2 Beoordeling van het geschil

Inkomstenbelasting

2.1.

Het beroep zag enkel nog op de heffing over de AOW-uitkering van € 11.902. Tussen partijen is niet langer in geschil dat het heffingsrecht over de AOW-uitkering van belanghebbende toekomt aan Portugal. Het beroep is daarom gegrond. De aanslag wordt vastgesteld op een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € nihil. De belastingrente wordt dienovereenkomstig aangepast. Anders dan belanghebbende bepleit, wordt de aanslag dus niet vernietigd; belanghebbende heeft namelijk belang bij de aanslag wegens de (niet in geschil zijnde) verrekening van de loonheffing.

Vergoeding van immateriële schade

2.2.

De door belanghebbende gevraagde vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen voor € 1.000. Dit bedrag komt volledig voor rekening van de Minister, die daarom in zoverre mede is aangemerkt als partij in dit geding. Een en ander is gebaseerd op de uitgangspunten in de jurisprudentie van de Hoge Raad, een redelijke termijn van twee jaar in dit geval, de datum waarop het eerste bezwaarschrift is ontvangen (15 februari 2018), de datum van de uitspraak op bezwaar (20 augustus 2018), de periode van aanhouding in verband met prejudiciële vragen aan de Hoge Raad (29 april 2020 tot 6 november 2020) en de datum van deze uitspraak.

Proceskosten

2.3.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld. Artikel 2, lid 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt dat in bijzondere omstandigheden van de in het Besluit beschreven forfaitaire proceskostenvergoeding kan worden afgeweken. Volgens belanghebbende is van dergelijke bijzondere omstandigheden sprake, nu de inspecteur tegen beter weten in zou hebben gehandeld en belanghebbende zou hebben gedwongen om een procedure te starten. Ook is belanghebbende van mening dat de proceshouding van de inspecteur een integrale proceskostenvergoeding rechtvaardigt.

2.4.

De rechtbank volgt belanghebbende in deze stelling niet. Voor de beantwoording van de in geschil zijnde vraag heeft de rechtbank prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. Gelet hierop en de overwegingen van de Hoge Raad had de inspecteur derhalve minstens een pleitbaar standpunt. Van procederen tegen beter weten was dan ook geen sprake. Ook in de proceshouding van de inspecteur vindt de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de forfaitaire proceskostenvergoeding.

De rechtbank merkt daarbij nog het volgende op. Een belangrijk punt voor belanghebbende is haar stelling dat er sprake was van een geheime afspraak tussen de inspecteur en de Portugese belastingdienst, als gevolg waarvan belanghebbende geconfronteerd is met dubbele belastingheffing. Belanghebbende klaagt er bovendien over dat dit stuk pas in de beroepsfase is overgelegd. Naar de rechtbank begrijpt gaat het om het stuk dat als bijlage 15 is gevoegd bij het verweerschrift. Het gaat om een stuk waarin, kort gezegd, de Portugese belastingdienst uitlegt hoe zij artikel 18 van het belastingverdrag tussen Nederland en Portugal interpreteert. Het is echter niet zo dat de inspecteur heeft geheven op basis van die correspondentie. De inspecteur heeft zich er ook – terecht – niet op beroepen dat deze correspondentie een juridische grondslag is voor de heffing. De inspecteur heeft alleen wel steun in die correspondentie gevonden voor de hem bepleite interpretatie.3 Die interpretatie is vervolgens weliswaar onjuist gebleken, maar zij was – zie hiervoor – wel pleitbaar. Hoewel de inspecteur deze correspondentie eerder aan belanghebbende had behoren te overleggen, is geen sprake van een zodanig ernstig onzorgvuldig handelen van de inspecteur dat dat een afwijking van de forfaitaire proceskostenvergoeding zou rechtvaardigen. In alles wat belanghebbende voor het overige heeft aangevoerd is evenmin grond gevonden om bijzondere omstandigheden aanwezig te achten voor een dergelijke afwijking.

2.5.

De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden vastgesteld op € 2.774 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 265, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de schriftelijke reactie op de uitspraak van de Hoge Raad en 0,5 punt voor de schriftelijke reactie van belanghebbende van 30 juni 2021 met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1). Voor de toekenning van 0,5 punt voor de laatstgenoemde schriftelijke reactie ziet de rechtbank aanleiding gelet op de omstandigheden dat een andere rechter de zaak heeft voortgezet en dat als belanghebbende een nadere zitting had gewenst daarvoor ook 0,5 punt was toegekend.

Opmerking verdient hierbij dat de rechtbank het verzoek om een integrale kostenvergoeding ook heeft opgevat als klacht tegen de beslissing over de kostenvergoeding in bezwaar. Die klacht is in die zin gegrond dat ten onrechte (kennelijk) maar een vergoeding is gegeven voor één punt. De rechtbank heeft daarom de kostenvergoeding opnieuw vastgesteld, tegen het huidige tarief. Een reeds betaald bedrag aan kostenvergoeding kan overigens in mindering worden gebracht bij de uitbetaling van de proceskostenvergoeding.

Het verzoek om vergoeding van de door de gemachtigden gemaakte reiskosten van € 74,48 wordt afgewezen omdat deze kosten niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komen naast de vergoeding voor kosten voor rechtsbijstand.

3 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € nihil en wijzigt de belastingrente dienovereenkomstig;

-

veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade van € 1.000;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.774;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan deze vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier, op 28 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.