Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4080, AWB - 19 _ 6168

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4080, AWB - 19 _ 6168

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
4 augustus 2021
Datum publicatie
20 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:4080
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6168

Inhoudsindicatie

voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt

Uitspraak

Belastingrecht

zaaknummer BRE 19/6168

en

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft op 28 februari 2019 een aanslagbiljet gemeentelijke belastingen met vorderingsnummer [nummer] inzake de woning aan de [adres] in [plaats] opgelegd aan [persoon] .

Op 31 juli 2019 is een aanmaning verzonden, waarbij € 16,- aan aanmaningskosten in rekening is gebracht.

Op 27 september 2019 is vervolgens een dwangbevel met daarbij de kosten van betekening ter hoogte van € 86,- uitgevaardigd.

Belanghebbende en [persoon] hebben samen bezwaar gemaakt tegen het dwangbevel.

Bij uitspraak op bezwaar van 7 november 2019 zijn de bezwaren ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.

De invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is behandeld op de zitting van 12 mei 2021. Belanghebbende en [persoon] waren aanwezig op de zitting. De invorderingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [invorderingsambtenaar 1] en [invorderingsambtenaar 2] .

De uitspraaktermijn is met zes weken verlengd.

Overwegingen

Feiten

1. Belanghebbende en zijn oudere broer [persoon] zijn sinds 19 december 2018 voor gelijke delen eigenaar van de woning aan de [adres] in [plaats] . Zij zijn met ingang van 19 december 2018 ingeschreven in het bevolkingsregister op dit adres.

Bevoegdheid bestuursrechter

2. De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende uitsluitend bezwaar en beroep heeft ingesteld tegen het dwangbevel. De aanslag gemeentelijke belastingen en de aanmaning vallen dus buiten de omvang van het geschil.

3. De rechtbank merkt verder op dat geen beroep bij de belastingrechter kan worden ingesteld tegen een handeling tot invordering van een belastingaanslag.1

De vraag of de invorderingsambtenaar op goede gronden is overgegaan tot invordering van de aanslag van 28 februari 2019 kan daarom in deze procedure niet aan de orde komen.

4. Tegen de kosten van een dwangbevel staat op grond van artikel 7, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (hierna: Kostenwet) in samenhang met artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet wel beroep open bij de belastingrechter.

Geschil

5. Partijen twisten over de vraag of de betekeniskosten voor het dwangbevel (de invorderingskosten) terecht zijn opgelegd. In geschil is tevens de vraag of het dwangbevel terecht enkel aan [persoon] is opgelegd.

Toetsingskader van de rechtbank

6. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Aanwijzing belastingplichtige

7. Belanghebbende voert aan dat hij het er niet mee eens is dat de aanslag gemeentelijke belastingen en de daaropvolgende correspondentie enkel aan zijn broer

[persoon] zijn gericht.

8. De invorderingsambtenaar stelt dat belanghebbende op de peildatum 1 januari 2019 tezamen met [persoon] eigenaar was van de woning. Nu ter zake van de woning sprake is van twee eigenaren met een gelijk aandeel in de woning, die beide op dezelfde datum in de gemeentelijke basisadministratie zijn ingeschreven, wordt op grond van beleidsregels van de gemeente de aanslag opgelegd aan de eigenaar die de hoogste leeftijd heeft. Dat is in dit geval [persoon] . De invorderingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat het dwangbevel terecht aan [persoon] is opgelegd.

9. De rechtbank overweegt het volgende. Niet in geschil is dat belanghebbende tezamen met zijn broer [persoon] op 1 januari 2019 voor gelijke delen als eigenaar gerechtigd was tot de woning. Belanghebbende en zijn broer zijn gelijktijdig ingeschreven op het adres [adres] te [plaats] (19 december 2018). In dat geval geldt op grond van artikel 1 van onderdeel E van de Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie van de gemeente Tilburg (Beleidsregels), in samenhang gelezen met artikel 2 van onderdeel A van de Beleidsregels, dat de oudste in leeftijd degene is op wiens naam de gemeentelijke belastingaanslagen worden gesteld.

10. De rechtbank stelt vast dat [persoon] de oudste broer is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de aanwijzing van [persoon] als belastingplichtige juist is en dat de aanslag, de aanmaning en dus ook het dwangbevel terecht aan hem (en niet aan belanghebbende) zijn opgelegd.

11. De rechtbank oordeelt daaropvolgend dat het verzoek van belanghebbende om de aanslag gemeentelijke belastingen en daarmee samenhangende correspondentie voortaan ook aan hem te richten op grond van de Beleidsregels niet gehonoreerd hoeft te worden.

De invorderingsambtenaar heeft bovendien toegelicht dat het om diverse praktische redenen niet mogelijk is om de correspondentie ter zake van de gemeentelijke belastingen ook aan belanghebbende te richten.

12. Het beroep zal daarom, voor zover gericht tegen de keuze van de belastingplichtige, ongegrond worden verklaard.

Invorderingskosten

13. Belanghebbende verzoekt tevens om terugbetaling van de boetes. De rechtbank begrijpt dat hij hiermee doelt op de kosten van de betekening van het dwangbevel.

14. Vaststaat dat de aanslag van 28 februari 2019 niet tijdig is betaald. Ook na de aanmaning van 31 juli 2019 bleef betaling uit. De invorderingsambtenaar mocht daarom, naar het oordeel van de rechtbank, op grond van artikel 12 van de Invorderingswet 1990 een dwangbevel uitvaardigen en gelijktijdig de invorderingskosten in rekening brengen bij de belastingplichtige (in dit geval dus [persoon] ).

De rechtbank stelt vast dat de kosten van de betekening van dit dwangbevel door de invorderingsambtenaar correct en in overeenstemming met artikel 3 van de Kostenwet zijn vastgesteld op een bedrag van € 86. De aanmaningskosten van € 16 zijn overigens ook correct vastgesteld conform artikel 2 van de Kostenwet.

15. De omstandigheid dat [persoon] enkele maanden afwezig was in verband met een stage en daarom de aanslag, de aanmaning en het dwangbevel niet heeft gezien, kan er naar het oordeel van de rechtbank niet toe leiden dat de invorderingskosten niet verschuldigd zijn. Het ligt immers op de weg van [persoon] om bij langere afwezigheid adequate maatregelen te treffen voor het behandelen van zijn post en het behartigen van zijn belangen. Dit had hij eenvoudig kunnen regelen door aan belanghebbende te vragen om zijn post in de gaten te houden. Dat hij dit niet heeft gedaan, dient voor zijn rekening en risico te blijven.

Het is verder aan belanghebbende en zijn broer [persoon] om onderling af te spreken wie (welk deel van) de aanmanings- en betekeningskosten voor zijn rekening zal nemen.

16. Het beroep, voor zover het is gericht tegen de invorderingskosten, slaagt niet.

Conclusie

17. Het beroep is ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H.M. Venmans, griffier, op 4 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.

rechter

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Bijlage