Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4116, AWB - 19 _ 5155

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4116, AWB - 19 _ 5155

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
16 juli 2021
Datum publicatie
13 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:4116
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5155

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht

Zaaknummer BRE 19/5155

belanghebbende,

gemachtigde: [gemachtigde] ,

en

verweerder.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een voorlopige aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimten, gedagtekend 31 maart 2017 met aanslagnummer [aanslagnummer 1] , opgelegd voor een bedrag van € 31.644,- (hierna: de voorlopige aanslag).

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimten, gedagtekend 31 mei 2018 met aanslagnummer [aanslagnummer 2] , opgelegd voor een bedrag van € 37.730,20 (hierna: de aanslag). De voorlopige aanslag is met deze aanslag verrekend.

Belanghebbende heeft ook bezwaar gemaakt tegen de aanslag. In de uitspraak op bezwaar van 17 september 2019 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft hier schriftelijk op gereageerd.

De zaak is behandeld op de zitting van 4 juni 2021. Belanghebbende heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, [gemachtigde] . De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [heffingsambtenaar] .

Overwegingen

Feiten

1. De aanslag zuiveringsheffing betreft het terrein dat plaatselijk bekend staat als [camping] , dat in eigendom is van belanghebbende. De aanslag is opgelegd voor de periode van [periode] 2017. Vanaf [datum] 2017 is het beheer van [camping] overgenomen door de gemeente [gemeente] .

Standpunten

2. Belanghebbende heeft gesteld dat niet zij als recreatiebedrijf moet worden aangeslagen voor de zuiveringsheffing van het gehele terrein, maar dat er een aanslag dient te komen per onderkomen per maand dat het bewoond was of aan de bewoners zelf. De reden is dat van een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein in 2017 geen sprake (meer) was.

[belanghebbende] was in het verleden een camping, waar standplaatsen verhuurd werden. De stacaravans waren eigendom van de bewoners. Door acties van de gemeente [gemeente] , die sinds 2010 diverse pogingen heeft gedaan om de camping te sluiten, zijn de recreanten weggegaan. Er kwamen huishoudens in de stacaravans wonen. Belanghebbende heeft zich vervolgens ingespannen dat de bewoners van de stacaravans zich konden inschrijven bij de gemeente. De gemeente was daar niet blij mee, maar wonen was volgens het bestemmingsplan toegestaan. In 2017 waren alle recreatievoorzieningen al gesloten. Iedere stacaravan had zijn eigen keuken, wc en douche. Alleen het zwembad is in de zomer nog één keer gevuld voor de bewoners. In 2017 is evenmin toeristenbelasting betaald, omdat er helemaal geen recreatieve overnachtingen waren. Er was alleen nog sprake van permanente bewoning op het terrein.

Tevens heeft belanghebbende de hoogte van het waterverbruik betwist. Gelet op de cijfers uit het verleden is het gigantische waterverbruik onverklaarbaar.

3. De heffingsambtenaar stelt dat [belanghebbende] als belastingplichtige voor de zuiveringsheffing dient te worden aangemerkt, omdat sprake is van voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein, dat als zodanig wordt geëxploiteerd. Dat sprake is hiervan blijkt al uit de inschrijving in de Kamer van Koophandel, waarin als activiteit wordt genoemd: de exploitatie van een recreatiepark. Ook volgens het bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming ‘verblijfsrecreatie’. Naar zijn mening is er daarom sprake van een terrein dat voor verblijfsrecreatie bestemd is in de zin van de Verordening en wordt belanghebbende op grond hiervan terecht in de zuiveringsheffing betrokken. Tot slot is de heffingsambtenaar van mening dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld.

Geschil

4. In geschil is of de aanslag zuiveringsheffing over 2017 terecht en voor een niet te hoog bedrag aan belanghebbende is opgelegd.

Juridisch kader

5. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Is de aanslag zuiveringsheffing terecht aan belanghebbende opgelegd?

6. Ingevolge artikel 122h, eerste lid, van de Waterschapswet (Wsw) wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd gesteld op één of drie vervuilingseenheden (forfaitaire heffing). Ingevolge het vijfde lid van dit artikel is het eerste lid niet van toepassing op de voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. Deze woonruimten worden tezamen aangemerkt als één bedrijfsruimte dan wel als onderdeel van een bedrijfsruimte.

7. De Verordening bepaalt in artikel 3, tweede lid, onder a, dat als belastingplichtige wordt aangemerkt degene die het gebruik heeft van die bedrijfsruimte. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de Verordening worden (in lijn met artikel 122h, vijfde lid, van de Wsw) woonruimten die voor recreatiedoeleinden zijn bestemd en die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd, tezamen aangemerkt als een bedrijfsruimte.

8. Naar het oordeel van de rechtbank dient de bestemming van woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein in feitelijke zin te worden uitgelegd en niet in planologische zin. Hieruit volgt dat de bestemming volgens het bestemmingsplan of de activiteiten volgens de Kamer van Koophandel niet van doorslaggevend belang zijn. De feitelijke omstandigheden zijn bepalend voor de beantwoording van de vraag of het terrein voor verblijfsrecreatie bestemd is.

Tussen partijen is niet in geschil dat de stacaravans op het terrein al jaren, in ieder geval ook al in 2017, allemaal permanent worden bewoond en niet worden gebruikt voor recreatiedoeleinden, met kennelijk destijds goedvinden van het gemeentebestuur. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat het terrein geen gedeelde voorzieningen (zoals bijvoorbeeld wasgelegenheid en toiletvoorzieningen) meer kende, zoals op een verblijfsrecreatieterrein gebruikelijk is. Het enkele feit dat er in de zomerperiode het zwembad gevuld is geweest, staat aan de conclusie dat er feitelijk geen sprake meer is van een recreatieterrein niet in de weg. Ook het feit dat er in 2017 geen toeristenbelasting is betaald, duidt op permanente bewoning van het terrein.

9. De rechtbank is gelet op alle voornoemde omstandigheden van oordeel dat in de eerste helft van 2017 geen sprake (meer) was van een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig werd geëxploiteerd. Veeleer was, zoals ook door de gemeente [gemeente] is aangenomen, sprake van een in de gemeente gelegen woonwijk. De aanslag zuiveringsheffing is daarom naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte aan belanghebbende opgelegd.

Conclusie

10. Gelet op het vorenstaande zal het beroep gegrond worden verklaard. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer.

Proceskosten en griffierecht

11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

12. Aangezien het beroep gegrond wordt verklaard, dient de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 345,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de aanslag;

- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 345,- aan haar vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H.M. Venmans, griffier, op 16 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, de rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Bijlage

Artikel 122h

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

Artikel 16 Vervuilingswaarde van woonruimten