Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4469, BRE 19/6700 tm 19/6703 en 20/5144 en 20/5908

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4469, BRE 19/6700 tm 19/6703 en 20/5144 en 20/5908

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
6 september 2021
Datum publicatie
17 september 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:4469
Zaaknummer
BRE 19/6700 tm 19/6703 en 20/5144 en 20/5908

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers: BRE 19/6700 tot en met 19/6703, 20/5144 en 20/5908

uitspraak van 6 september 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant,

de heffingsambtenaar.

1 Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft in de beschikkingen van 30 september 2019 en 31 december 2019 de WOZ-waarde van de onroerende zaak [Object] te [plaats] (hierna: het kantoor) voor respectievelijk de kalenderjaren 2018 en 2019 vastgesteld op € 75.000 € 73.000. In dezelfde documenten heeft de heffingsambtenaar ook de aanslagen onroerende zaakbelasting (OZB) en rioolheffing 2018 en 2019 bekendgemaakt. De beschikkingen zijn gericht aan de gebruiker van het kantoor.

De heffingsambtenaar heeft in de beschikkingen van 30 september 2019 en 31 december 2019 ten aanzien van het kantoor de aanslagen zuiveringsheffing bedrijfsruimten 2018 en 2019 bekend gemaakt.

Belanghebbende heeft tegen voornoemde beschikkingen bezwaar gemaakt.

In de uitspraak op bezwaar van 31 maart 2020 heeft de heffingsambtenaar belanghebbendes beroep tegen de rioolheffing gebruiker 2019 gedeeltelijk gegrond verklaard en de aanslag verminderd naar een aanslag berekend over de periode 1 januari 2019 tot 1 oktober 2019. In de overige uitspraken op bezwaar van 6 december 2019, 21 februari 2020 en 31 maart 2020 heeft de heffingsambtenaar de overige bezwaren ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen alle uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.

De heffingsambtenaar heeft verweerschriften ingediend. Belanghebbende heeft een aanvulling op zijn beroepschriften ingediend.

De zaak is behandeld op de zitting van 12 augustus 2021. Hierbij waren aanwezig belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .

2 Overwegingen

2.1.

Het kantoor is gebouwd als kantoorruimte en is een onderdeel van een groter pand. Belanghebbende is de eigenaar van het kantoor en de naastgelegen woning met [huisnummer woning] . Sinds de oplevering (circa 2002-2003) heeft belanghebbende veel problemen gehad met wateroverlast waardoor het kantoor tot 1 november 2019 leeg heeft gestaan. Per die datum is het kantoor verhuurd.

2.2.

Het kantoor heeft een eigen ingang en sanitaire voorzieningen (keuken en toilet). In de entreehal zit een deur naar de woning van belanghebbende. Deze deur is afsluitbaar.

2.3.

Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of het kantoor voor de WOZ, OZB, rioolheffing en zuiveringsheffing moet worden aangemerkt als een afzonderlijk object of dat de woning van belanghebbende en het kantoor als één object moeten worden gezien en belast. Belanghebbende vindt dat de woning en het kantoor als één object moeten worden gezien en belast terwijl de heffingsambtenaar de woning en het kantoor als afzonderlijk belastbare objecten ziet.

Toetsingskader van de rechtbank

2.4.

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Objecten voor de WOZ

2.5.

Op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) wordt ieder gebouwd of ongebouwd eigendom als (afzonderlijke) onroerende zaken aangemerkt1. Dit is – voor zover hier relevant – slechts anders indien twee of meer van die eigendommen bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die eigendommen, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren2.

Objecten voor de OZB

2.6.

In de Gemeentewet wordt voor het heffen van de OZB voor wat betreft de objectafbakening bij de definitie van de Wet WOZ aangesloten. De gemeente [gemeente] heeft zich in haar verordeningen op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen over de jaren 2018 en 2019 (Verordeningen OZB) eveneens aangesloten bij die definitie3. In de verordeningen is een onderscheid gemaakt tussen de heffing van eigenaren van een object en de gebruikers ervan. Voor wat betreft de gebruikersheffing is bepaald dat de OZB wordt geheven van degene die bij het begin van het kalenderjaar het object, al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, gebruikt4.

Objecten voor de Rioolheffing

2.7.

Het algemeen bestuur van waterschap Brabantse Delta heeft in haar verordening op

de heffing en invordering van rioolheffing over de jaren 2018 en 2019 (Verordeningen rioolheffing) bepaald dat rioolheffing wordt geheven van de gebruiker van een perceel5. Een perceel is volgens de verordeningen een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan6. Als gebruiker van een perceel wordt aangemerkt degene die naar omstandigheden beoordeeld het perceel gebruikt7. De verordeningen bepalen daarnaast dat indien gedeelten van een perceel op grond van hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijke delen te worden gebruikt, over van elk van deze delen rioolheffing wordt geheven, tenzij twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt8.

Objecten voor de zuiveringsheffing

2.8.

Het algemeen bestuur van waterschap Brabantse Delta heeft in haar verordening op de heffing en invordering van zuiveringsheffing over de jaren 2018 en 2019 (Verordeningen zuiveringsheffing) bepaald dat zuiveringsheffing wordt geheven van, onder andere, de gebruiker van een bedrijfsruimte9. Een bedrijfsruimte is volgens de verordeningen een terrein of ruimte die naar zijn of haar aard en inrichting als afzonderlijk geheel kan worden beschouwd10. Als gebruiker van een perceel wordt aangemerkt degene die per begin van het kalenderjaar het gebruik heeft van de ruimte11.

Beoordeling

2.9.

De rechtbank stelt vast dat de hiervoor genoemde definities in grote lijnen met elkaar overeenkomen, namelijk dat iedere onroerende zaak12, of elk gedeelte daarvan, die naar haar aard en inrichting als afzonderlijk geheel kan worden beschouwd, als afzonderlijk object/perceel wordt gezien, tenzij:

1. een of meerdere van die onroerende zaken, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar

behoren, én;

2. door dezelfde belastingplichtige als één geheel worden gebruikt.

2.10.

Uit vaste jurisprudentie volgt als minimumeis voor een zelfstandig object binnen een (kantoor)gebouw dat het object beschikt over eigen toiletfaciliteiten en daarnaast beschikt over een eenvoudige pantry. Het object moet bovendien zelfstandig afsluitbaar zijn. Gelet op de in 2.2 omschreven situatie is hiervan voor het kantoor sprake. Dat het kantoor geen eigen stroom- gas en wateraansluiting zou hebben, maakt dit niet anders. Dit maakt immers niet dat het kantoor niet afzonderlijk gebruikt of verhuurd zou kunnen worden, getuige ook de verhuur per 1 november 2019.

Niet in geschil is bovendien dat belanghebbende het kantoor nooit als een onderdeel van zijn woning heeft gebruikt zodat van de uitzondering13 geen sprake is. De rechtbank is daarom van oordeel dat het kantoor voor de WOZ en de heffing van OZB, rioolheffing en zuiveringsheffing als een afzonderlijk object moet worden beschouwd. De rechtbank merkt daarbij op dat voor de heffing van rioolheffing niet relevant is of het kantoor rechtstreeks is aangesloten op het riool of indirect via een aansluiting op de rioolaansluiting van, bijvoorbeeld, de woning van belanghebbende.

2.11.

Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij voorafgaand aan de verhuur een aanvraag heeft ingediend om het kantoor ( [huisnummer] ) administratief samen te voegen met de woning van belanghebbende ( [huisnummer woning] ). Vanwege de verhuur per 1 november 2019 heeft belanghebbende dit plan echter niet doorgezet, zodat dit niet maakt dat het kantoor tot de woning is gaan behoren. Bovendien zou het kantoor voor de gebruikersheffingen een afzonderlijk object blijven (ondanks de samenvoeging van de huisnummers) zolang belanghebbende het kantoor niet als een onderdeel van zijn woning zou gaan gebruiken. Belanghebbendes beroep op artikel 4 van de Verordeningen rioolheffing stuiten eveneens af op het feit dat belanghebbende het kantoor niet als onderdeel (“als één geheel”) van zijn woning gebruikt.

2.12.

Naar het oordeel van de rechtbank was belanghebbende bovendien de belastingplichtige/gebruiker voor de OZB, rioolheffing en zuiveringsheffing. Als hoofdregel heeft te gelden dat een object wordt gebruikt door de eigenaar tenzij een ander het object feitelijk gebruikt. Een uitzondering op die hoofdregel is de situatie waarin een eigenaar een object wel te huur heeft gezet maar het object intussen leegstaat.

Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij het kantoor nooit te huur heeft gezet. Tot

1 november 2019 was hij daardoor, als eigenaar, de gebruiker van het kantoor. Aan het voorgaande doet niet af dat het kantoor niet verhuurbaar was vanwege waterschade. Die omstandigheid heeft geen invloed op het gebruik van het kantoor. Die omstandigheid zou wel invloed kunnen hebben op de (WOZ)-waarde van het kantoor maar die waarde is door belanghebbende niet betwist.

Gelet hierop is belanghebbende terecht voor de OZB, rioolheffing en zuiveringsheffing als gebruiker aangeslagen. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende voor de rioolheffing terecht een tijdsevenredige vermindering toegekend aangezien voor die heffing, anders dan de OZB en zuiveringsheffing, niet slechts de situatie per begin van het kalenderjaar bepalend is.

2.13.

Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar belanghebbende terecht als gebruiker van het kantoor heeft aangeslagen. De beroepen zijn ongegrond.

3 Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van

drs. L. Mattijssen, griffier, op 6 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.

rechter

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bijlage

Wet WOZ

Artikel 16

Voor de toepassing van de wet wordt als één onroerende zaak aangemerkt:

a. een gebouwd eigendom;

b. een ongebouwd eigendom;

c. een gedeelte van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

d. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

e. een geheel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen, of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan, of in onderdeel d bedoelde samenstellen, dat naar de omstandigheden beoordeeld één terrein vormt bestemd voor verblijfsrecreatie en dat als zodanig wordt geëxploiteerd;

f. het binnen de gemeente gelegen deel van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan, van een in onderdeel d bedoeld samenstel of van een in onderdeel e bedoeld geheel.

Gemeentewet

Artikel 220a

1. Met betrekking tot de onroerende-zaakbelastingen wordt als onroerende zaak aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.

2. Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Verordeningen OZB (2018 en 2019 gelijkluidend)

Artikel 1 Belastingplicht

1. Onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:

a. een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;

b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting.

2. Bij de gebruikersbelasting wordt:

a. gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven (verder: gebruiker), aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven (verder: de gebruikgever); de gebruikgever is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

b. het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.

(..)

Artikel 2 Belastingobject

1. Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaak.

2. Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Verordeningen rioolheffing (2018 en 2019 gelijkluidend)

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

a. perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;

(..)

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

1. De belasting als bedoeld in deze verordening wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

2. Met betrekking tot de rioolheffing wordt:

a. als gebruiker aangemerkt degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

b. gebruikmaken van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruikmaken door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;

c. gebruikmaken door degene aan wie een deel van een perceel – niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 – in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruikmaken door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven;

d. het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruikmaken door degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.

Artikel 4 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

Verordeningen zuiveringsheffing (2018 en 2019 gelijkluidend)

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

(..)

d. woonruimte: een ruimte die blijkens haar inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;

e. bedrijfsruimte: een naar zijn of haar aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen terrein of ruimte, niet zijnde een woonruimte, een zuiveringtechnisch werk of een riolering.

(..)

Artikel 3 Belastbaar feit en heffingsplicht

1. Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, wordt onder de naam zuiveringsheffing een directe belasting geheven ter zake van direct of indirect afvoeren op een zuiveringstechnisch werk in beheer bij het waterschap.

2. Aan de heffing worden onderworpen:

a. ter zake het afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;

b. ter zake het afvoeren anders dan bedoeld onder a: degene die afvoert.

3. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, is heffingsplichtig:

a. in geval van gebruik van een woonruimte door de leden van een huishouden: degene die door de heffingsambtenaar BWB is aangewezen;

b. in geval van gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in gebruik is gegeven: degene die dat deel in gebruik heeft gegeven met dien verstande dat degene die het deel in gebruik heeft gegeven, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

c. in geval van het voor volgtijdig gebruik ter beschikking stellen van een woonruimte of bedrijfsruimte: degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld, met dien verstande dat degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie de ruimte ter beschikking is gesteld.

(..)