Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4483, AWB - 20 _ 7771

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4483, AWB - 20 _ 7771

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
8 september 2021
Datum publicatie
17 september 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:4483
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7771

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/7771

uitspraak van 8 september 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst,

de ontvanger.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de ontvanger van 29 juli 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem afgegeven beschikking invorderingsrente ten bedrage van € 43 met dagtekening 26 mei 2020.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de ontvanger, [ontvanger 1] en [ontvanger 2].

1 Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 374;

- gelast dat de ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan hem vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 22 juni 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2017 opgelegd ten bedrage van € 23.736. Dit bedrag diende uiterlijk voldaan te worden op 3 augustus 2019.

2.2.

De ontvanger heeft belanghebbende voor voornoemde aanslag uitstel van betaling verleend.

2.3.

Bij beschikking van 26 mei 2020 is een bedrag van € 43 aan invorderingsrente in rekening gebracht. Belanghebbende is tegen deze beschikking in bezwaar en beroep gekomen.

2.4.

Ter zitting is vast komen te staan dat de berekening van de invorderingsrente niet meer in geschil is. Wel is in geschil of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase.

2.5.

Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op een proceskostenvergoeding, omdat hij niet in beroep had hoeven komen als de ontvanger tijdens de bezwaarprocedure een toelichting had gegeven op hoe het bedrag aan invorderingsrente van € 43 berekend is.

2.6.

De ontvanger heeft primair het standpunt ingenomen dat belanghebbende geen recht heeft op een proceskostenvergoeding. Echter, ter zitting heeft de ontvanger aan belanghebbende bij wijze van compromis een aanbod gedaan om een proceskostenvergoeding te betalen aan belanghebbende voor het bedrag dat volgt uit het Besluit proceskosten bestuursrecht, rekening houdend met 1 punt voor het beroepschrift en een wegingsfactor van 0,5. Belanghebbende heeft dit aanbod niet geaccepteerd.

2.7.

De rechtbank vat het standpunt van belanghebbende op als een beroep op schending van het motiveringsbeginsel. De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake is. In bezwaar heeft belanghebbende aangegeven dat het voor hem onduidelijk was hoe de invorderingsrente berekend was. De ontvanger heeft echter pas in zijn verweerschrift de in bezwaar verzochte toelichting gegeven. In de uitspraak op bezwaar werd niet naar relevante wetsartikelen verwezen en is ook geen berekening toegevoegd. Het had op de weg van de ontvanger gelegen om de berekening van de invorderingsrente op te nemen in de uitspraak op bezwaar. Gezien de complexiteit van de berekening van de invorderingsrente is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van schending van het motiveringsbeginsel door de ontvanger.

2.8.

Schending van het motiveringsbeginsel zorgt er niet voor dat de uitspraak op bezwaar vernietigd wordt. Aangezien de uitspraak op bezwaar in stand blijft, is het beroep ongegrond verklaard.

2.9.

De rechtbank vindt in de schending van het motiveringsbeginsel wel aanleiding de ontvanger te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 374 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank hanteert een wegingsfactor 0,5 aangezien het geschil enkel ziet op het al dan niet toekennen van proceskostenvergoeding.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 8 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.