Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4500, AWB - 18-308

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4500, AWB - 18-308

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
26 augustus 2021
Datum publicatie
27 september 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:4500
Zaaknummer
AWB - 18-308

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 18/308

uitspraak van 26 augustus 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst,

de ontvanger.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De ontvanger heeft aan belanghebbende met dagtekening 1 augustus 2016 een beschikking (bestuurders)aansprakelijkstelling met nummer [beschikkingsnummer] gezonden (hierna: de beschikking). In de beschikking wordt belanghebbende aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 604.407 voor het onbetaald blijven van naheffingsaanslagen loonheffingen en omzetbelasting, ten name van [A BV] (hierna: [A BV] ).

1.2.

Belanghebbende heeft bij brief van 5 september 2016, ontvangen door de ontvanger op 6 september 2016, tegen de beschikking bezwaar gemaakt. De ontvanger heeft bij brief met dagtekening 4 december 2017 uitspraak op bezwaar gedaan. De ontvanger heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft bij brief van 11 januari 2018, ontvangen bij de rechtbank op 15 januari 2018, tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende griffierecht geheven voor een bedrag van € 46.

1.4.

De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde M.C.J. Peeters en diens kantoorgenoot R. van Roij, verbonden aan Boels Zanders advocaten, en namens de ontvanger [ontvanger 1] , [ontvanger 2] en [ontvanger 3] .

1.7.

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en de inspecteur.

1.8.

Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is vanaf datum oprichting op 27 november 2002 de formele bestuurder van [A BV] . Deze vennootschap is een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) dat volledig rechtsbevoegd is, en aan de heffing van vennootschapsbelasting is onderworpen.

2.2.

Vanaf 1 januari 2008 was belanghebbende ook, samen met zijn zoon [zoon] -via [Holding BV] BV - (middellijk) bestuurder van [B BV] ( [B BV] ) en [C BV] ( [C BV] ). Op 12 mei 2015 is belanghebbende met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015 afgetreden als bestuurder van [Holding BV] BV , maar hij bleef wel bestuurder, samen met zijn echtgenote, in de Stichting Administratiekantoor Suyderland Holding BV, [Holding BV] BV ( [Stichting BV] ), die de aandelen in [Holding BV] BV hield. De certificaathouders van de [Stichting BV] zijn belanghebbendes kinderen. Het concernschema ziet er als volgt uit:

[concernschema]

2.3.

In artikel 9 van de statuten van de [Stichting BV] is bepaald dat over alle zaken, betrekking hebbend op een vennootschap, waarover het bestuur wenst te stemmen in de algemene vergadering van aandeelhouders, een stemming dient te hebben plaatsgevonden in de vergadering van houders van certificaten van aandelen in de betreffende vennootschap.

2.4.

[A BV] (de projectontwikkelaar), namens wie belanghebbende optrad, en [B BV] (de opdrachtgever), namens wie belanghebbendes zoon [zoon] optrad, zijn met betrekking tot het project [project X] op 1 juli 2010 een projectontwikkelingsovereenkomst aangegaan. Daarbij is onder meer overeengekomen:

“(…) Dat de opdrachtgever de koopovereenkomst met [de gemeente] d.d. 10 juni 2010 heeft getekend voor de ‘Rabobanklocatie’ en het (gedeelde) eigendom heeft over het grondgebied en de opstallen (…)

Dat de ontwikkelaar op deze kavels een bouwplan ontwikkeld heeft voor de renovatie van de bestaande winkels (…) en de nieuwbouw van het winkel/appartementencomplex ‘ [complex] ’ (…)

Dat tussen de partijen is besproken dat de opdrachtgever als contractspartij zal optreden jegens de huurders voor de huurovereenkomsten voor de commerciële ruimten en jegens de kopers voor de koopappartementen (…)

Dat tussen de partijen is besproken dat de opdrachtgever als contractspartij zal optreden jegens de bank voor de te verstrekken bouw- en beleggingsfinanciering (…)

Dat tussen de partijen is besproken dat het juridisch en het economisch eigendom van de onroerende zaak en bijbehorende gronden blijft bij de opdrachtgever (…)

Dat tussen de partijen is besproken dat de ontwikkelaar als contractspartij naar de aannemer en eventueel andere in te schakelen leveranciers ten behoeve van de renovatie en nieuwbouw op zal treden (…)

Projectontwikkelaar zal met de aannemer en eventueel andere in te schakelen leveranciers (aannemings)overeenkomsten sluiten. (…)

Projectontwikkelaar is als zodanig aansprakelijk voor door de aannemer geoffreerde meer- en minderwerken, de wettelijke goedkeuringsprocedure c.q. aanvrage van de verlangde meer- en minderwerken, de bouwkundige kwaliteit, de eventuele gebreken en de opleveringsprocedure. (…)

De te maken kosten (…) zijn voor rekening van de opdrachtgever. De projectontwikkelaar zal de opdrachtgever periodiek factureren afhankelijk van de financiering van het project. (…)

De vergoeding voor bovengenoemde werkzaamheden voor de projectontwikkelaar geschiedt conform de tussen beide partijen getekende raamovereenkomst d.d. 01 januari 2008”.

De vergoeding die in de genoemde raamovereenkomst van 1 januari 2008 was overeengekomen, bedroeg een vast bedrag van € 6.250.

Op 17 december 2012 is aan deze projectontwikkelingsovereenkomst een “allonge no.1” verbonden inhoudende dat [A BV] naast [B BV] ook [C BV] als opdrachtgever accepteert. [B BV] is opdrachtgever voor fase I ‘ [renovatie X] ’ en [C BV] is opdrachtgever voor fase II ‘nieuwbouw [complex] ’.

2.5.

Met dagtekening 30 oktober 2014 zijn [A BV] , namens wie belanghebbende optrad, en [B BV] , namens wie belanghebbendes zoon [zoon] optrad, overeengekomen dat [A BV] acht nieuwbouwwoningen te [woonplaats] zal ontwikkelen. Daarbij is een ontwikkelingsfee bedongen van 15% en is bepaald dat periodiek in termijnen, naar gelang de voortgang van de werkzaamheden, zal worden gefactureerd.

2.6.

Belanghebbende heeft op 12 februari 2015 bij de ontvanger een melding betalingsonmacht gedaan.

2.7.

Op 2 maart 2015 heeft belanghebbende een overeenkomst van cessie ondertekend tussen [C BV] als cedent en [B BV] , [Holding BV] , [D BV] en [A BV] als cessionarissen. Belanghebbende heeft deze overeenkomst ondertekend als bestuurder van deze vennootschappen. [C BV] heeft in deze overeenkomst een vordering van € 475.460 aan te vorderen omzetbelasting aan de cessionarissen overgedragen. De ontvanger heeft geen medewerking gegeven aan deze cessie.

2.8.

De Belastingdienst heeft het faillissement aangevraagd van [A BV] . Op 23 juni 2015 is [A BV] failliet verklaard.

2.9.

In het faillissementsverslag d.d. 14 juli 2015 van curator [curator] wordt over de oorzaak van het faillissement het volgende vermeld:

“Naar verluidt van de bestuurder bestaat reeds sedert 2010 een situatie, waarin de belastingdienst kritisch kijkt naar de vennootschappen, behorende tot de [A BV] groep. Dat betreft met name de omzetbelasting. Het gaat daarbij om substantiële bedragen en er bestaan verschillen van inzicht ten aanzien van de vraag of, en zo ja, op welk moment, afdracht van omzetbelasting dient plaats te vinden.Ofschoon curanda geen deel uitmaakt van de groep is ook jegens haar sprake van aanzienlijke vorderingen van de belastingdienst ter zake van omzetbelasting.De hoogte van hetgeen verschuldigd zou zijn werd echter door curanda betwist.De belastingdienst heeft laatstelijk gemeend niet langer geduld te moeten/kunnen betrachten en heeft een verzoek tot faillietverklaring ingediend bij de rechtbank Limburg te Maastricht. Weliswaar is daartegen uitvoerig verweer gevoerd onder verwijzing naar lopende projecten , een onjuiste crediteurenstand, een positief eigen vermogen, een nieuwe financieringsstructuur, etc., maar de rechtbank heeft desalniettemin geoordeeld dat summierlijk is gebleken van het bestaan van feiten en omstandigheden, welke aantonen dat [A BV] in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.”

Invorderingsonderzoek

2.10.

Naar aanleiding van het faillissement van [A BV] en de openstaande belastingschuld is door de ontvanger een invorderingsonderzoek gestart. De bevindingen van dat onderzoek zijn vastgelegd in een rapport van 31 mei 2016 (hierna: het rapport).

2.11.

Uit het rapport blijkt dat [A BV] vanaf het jaar 2012 betrokken is geweest bij de ontwikkeling van de volgende projecten:

[overzicht projecten]

Met betrekking tot de projecten 3125, 3135 en 3145 is de in onderdeel 2.4 vermelde projectontwikkelingsovereenkomst van toepassing. Voor het project 3200 is de in onderdeel 2.5 vermelde overeenkomst afgesloten. De werkzaamheden werden door [A BV] uitgevoerd door personen die werden ingeleend van [D BV] en een andere vennootschap, [E BV] . [D BV] is een vennootschap waarvan belanghebbende in de in geschil zijnde periode alle aandelen hield.

2.12.

[A BV] sloot op eigen naam en risico met betrekking tot de bovenstaande projecten aannemingsovereenkomsten af.

2.13.

Op de actiefzijde van de balans per 31 december 2014 van [A BV] ontbreekt een in eigendom toebehorende parkeerplaats met een waarde van om en nabij € 2.000.

2.14.

Uit de auditfiles van [A BV] blijkt op datum faillissement een vordering op [C BV] van € 1.002.992. Voor deze vordering is geen zekerheid bedongen.

2.15.

In de jaren 2013 en 2015 zijn in de administratie van [A BV] geen omzet/kostprijsboekingen gedaan. De behaalde brutomarge van [A BV] in de jaren 2012 tot en met 2015 was onvoldoende om de indirecte kosten te kunnen voldoen:

2.16.

Tijdens het invorderingsonderzoek heeft de ontvanger gevraagd naar specificaties van voorafgaande journaalposten. In 2012 zijn bedragen van € 820.307 en in 2014 van € 4.213.851 via de voorafgaande journaalposten geboekt. Ook heeft de ontvanger gevraagd naar verklaringen voor de afschrijvingsmemoriaalboekingen van € 1.439.445 in 2012 en € 4.329.521 in 2014. Deze gegevens zijn niet verstrekt.

2.17.

In het rapport wordt geconcludeerd dat belanghebbende kennelijk onbehoorlijk bestuur kan worden verweten en wordt daarover het volgende vermeld:

Ik baseer mijn standpunt op de volgende feiten en omstandigheden:

• Feitelijk is [A BV] een lege huls waarin voor rekening en risico projecten voor [B BV] en [C BV] zijn ontwikkeld. Het risico voor de projectontwikkeling voor [B BV] en [C BV] is gelegd bij [A BV]

• Deze projectontwikkeling binnen [A BV] heeft plaatsgevonden zonder de zekerheid van het aanwezig zijn van voldoende financiële middelen voor de ontwikkeling van de projecten. Er worden derhalve overeenkomsten aangegaan waarvan het niet zeker is dat deze door [A BV] kunnen worden nagekomen.

• Er voor de projectontwikkeling door [A BV] geen kostendekkende beloning met [B BV] en [C BV] is overeengekomen. Laat staan dat er sprake is van een opbrengst die kan dienen om reserves op te bouwen om de gelopen risico's te dekken en winst te maken.

• Er door [C BV] en [B BV] feitelijk geen ontwikkelingsfee is betaald aan [A BV]

• Er binnen [A BV] kosten zijn verantwoord en betaald die geen betrekking hebben op de binnen [A BV] uitgevoerde bedrijfsactiviteiten.

• Het verkopen van 7 woningen in het project [woonplaats] voor een bedrag van € 70.000 aan [B BV] terwijl de aanneemsom alleen al € 687.807,56 bedraagt. De feitelijke betaling van de koopsom van € 70.000 is niet in de administratie van [A BV] is aangetroffen.

• Uit de overgelegde administratie blijkt dat [A BV] op datum faillissement nog een bedrag te vorderen heeft van [C BV] van€ 1.002.992, 77.

Verder is er sprake van het niet voldoen aan de administratieve verplichtingen.

Ik baseer dit op de volgende feiten en omstandigheden:

 Ondanks hier diverse malen om verzocht te hebben blijft het overleggen van een gedeelte van de administratie (zijnde toelichtingen en berekeningen behorende bij de in de administratie aangetroffen voorafgaande journaalposten en het afschrijvingsmemoriaal over de jaren 2012-2015) uit.

 Naar het oordeel van bestuurder [belanghebbende] , de gevoerde en overgelegde administratie geen juist beeld geeft van in ieder geval de rechten van [A BV]

 Verder is er sprake van het met regelmaat verstrekken van informatie/gegevens die niet in overeenstemming zijn met de feiten.

Ik som hierbij op:

- De bedrijfsactiviteiten in de jaarrekening, deels de oprichtingsstatuten en Kamer van Koophandel worden anders gepresenteerd dan ze feitelijk zijn.- Antwoorden zijn gegeven aan de curator en belastingdienstmedewerkers die niet in overeenstemming zijn met de tijdens mijn onderzoek aangetroffen feiten.

- In de door mij beoordeelde aannemingsovereenkomsten met aannemers wordt voorgewend dat het bouwterrein waarop wordt gebouwd eigendom is van [A BV] terwijl dit niet het geval is.

Als gevolg van bovenstaande wordt niet voldaan aan artikel 52 van de Algemene Wet Rijksbelasting.”

Beschikking aansprakelijkheidstelling

2.18.

De ontvanger heeft aan belanghebbende met dagtekening 1 augustus 2016 de beschikking gezonden. In de beschikking wordt belanghebbende aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 604.407 voor het onbetaald blijven van de naheffingsaanslagen loonheffingen over de maand februari 2015 en omzetbelasting over het 2e en 4e kwartaal 2014 en 2e kwartaal 2015 ten name van [A BV] die zijn opgelegd als gevolg van het onbetaald laten van ingediende aangiftes. Belanghebbende is niet aansprakelijk gesteld voor boeten, invorderingskosten en invorderingsrente. De aanslaggegevens luiden als volgt:

Soort belasting

Tijdvak

Aanslagnummer

Dagtekening

Bedrag aanslag in €

Loonheffingen

Februari 2015

[aanslagnummer] .A015020

7 juli 2015

2.020

Omzetbelasting

2e kwartaal 2014

[aanslagnummer] .F014240

25 augustus 2014

164.303

Omzetbelasting

4e kwartaal 2014

[aanslagnummer] .F014300

26 februari 2015

419.369

Omzetbelasting

2e kwartaal 2015

[aanslagnummer] .F015240

27 augustus 2015

18.715

604.407

2.19.

De ontvanger heeft het tegen de beschikking ingediende bezwaar bij uitspraak, waarvan beroep, ongegrond verklaard.

2.20.

Op 7 januari 2021 hebben belanghebbende, [C BV] en de curator in het faillissement van [A BV] een vaststellingsovereenkomst o.g.v. art 104 Faillissementswet gesloten. De curator heeft met [C BV] een schikking getroffen voor de vordering van € 1.002.992 die [A BV] had op [C BV] . [C BV] heeft zich op het standpunt gesteld een tegenvordering op [A BV] te hebben uit hoofde van bouwkundige gebreken geconstateerd bij project ‘ [complex] ’. Partijen zijn overeengekomen dat uitsluitend ter voorkoming van nadere kosten en procedures en ter beslechting van de geschillen inzake de door de curator gepretendeerde vordering op [C BV] , alsmede inzake de door de curator gestelde bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 2:10 c.q. 2:248 BW, door [C BV] een bedrag van € 50.000 zal worden betaald aan de curator.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de beschikking terecht is gegeven.

3.2.

De ontvanger heeft ter zitting ermee ingestemd dat de rechtsgeldige (tijdige) melding betalingsonmacht van 12 februari 2015 ook ziet op de naheffingsaanslag omzetbelasting van het tweede kwartaal van 2014. Belanghebbende heeft aangegeven dat niet meer in geschil is of de ontvanger het bepaalde in artikel 7:4, lid 2 en artikel 7:5 Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden. Evenmin is, aldus belanghebbende, nog in geschil of de ontvanger alle stukken van het geding heeft overgelegd. Tot slot heeft belanghebbende ter zitting zijn stelling laten varen, dat de aansprakelijkheidsschuld dient te worden verminderd met een teruggaaf aan omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2015 van € 76.318.

3.3.

De ontvanger stelt dat belanghebbende met betrekking tot alle in onderdeel 2.18. vermelde belastingschulden kennelijk onbehoorlijk bestuur kan worden verweten. Belanghebbende is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking. De ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing