Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4546, AWB - 18 _ 7892

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4546, AWB - 18 _ 7892

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
9 september 2021
Datum publicatie
17 september 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:4546
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7892
Relevante informatie
Zorgverzekeringswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023]

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting en Zorgverzekeringswet / toepassing MIA/VAMIL, evenredigheidsbeginsel

Belanghebbende heeft geïnvesteerd in een duurzame varkensstal. Tussen partijen is niet in geschil dat de gerealiseerde investeringen in de stal volledig voldoen aan de eisen van de Milieulijst 2013, met uitzondering van de eis dat het stalontwerpcertificaat is afgegeven voor de meldingsdatum. Naar het oordeel van de rechtbank is het vasthouden aan de eis in het onderhavige geval in strijd met het evenredigheidsbeginsel gelet op de omstandigheden van het geval, waardoor de betreffende eis in dit geval buiten toepassing moet blijven. De inspecteur heeft noch in de stukken noch ter zitting duidelijk kunnen maken wat het belang is dat ermee is gediend dat belanghebbende toepassing van de MIA en VAMIL wordt onthouden op enkel de grond dat niet wordt voldaan aan de eis dat het stalontwerpcertificaat tijdig aanwezig was. Daartegenover staan de (financiële) belangen van belanghebbende die zouden worden aangetast, indien wordt vastgehouden aan de eis. Het vasthouden van bedoelde eis zou daarom leiden tot nadelige gevolgen die onevenredig zijn in verhouding tot de met die eis te dienen doelen. Beroepen gegrond.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 18/7892 tot en met 18/7895, 18/7897 en 18/7898

uitspraak van 9 september 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [adres] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid,

de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende (navorderings)aanslagen opgelegd en daarbij de volgende beschikkingen in rekening gebrachte belastingrente afgegeven:

-

over het jaar 2013 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer] inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.251 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.934, en rente van € 949;

-

over het jaar 2013 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer] ) inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw), berekend naar een bijdrage-inkomen van € 39.973 en rente van € 116;

-

voor het jaar 2014 een aanslag (aanslagnummer [nummer] ) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 141.367 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 18.136, en rente van € 7.282;

-

voor het jaar 2014 een aanslag (aanslagnummer [nummer] ) Zvw berekend naar een bijdrage-inkomen van € 47.606 en rente van € 277;

-

voor het jaar 2015 een aanslag (aanslagnummer [nummer] ) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.446 en rente van € 685;

-

voor het jaar 2015 een aanslag (aanslagnummer [nummer] ) Zvw berekend naar een bijdrage-inkomen van € 39.440 en rente van € 86.

1.2.

De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 29 oktober 2018 de (navorderings)aanslagen en de beschikkingen belastingrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 20 november 2018, ontvangen bij de rechtbank op 22 november 2018, pro forma beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende eenmaal een griffierecht geheven van € 338.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn partner, [partner] , en zijn gemachtigde P.F.B. Meulepas, verbonden aan Meulepas & Partners te Mill en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende en zijn partner, [partner] , drijven een onderneming in de vorm van een maatschap. De maatschap exploiteert een varkenshouderij, teelt maïs, tarwe, aardappels en suikerbieten en exploiteert een loonwerkersbedrijf. In de onderhavige jaren waren belanghebbende en zijn partner als volgt gerechtigd tot het resultaat van de maatschap alsmede de investeringsfaciliteiten:

Jaar

Aandeel belanghebbende

Aandeel partner

2013

50%

50%

2014

90%

10%

2015

60%

40%

2.2.

In de onderhavige jaren liepen de boekjaren van:

-

1 mei 2012 tot en met 30 april 2013;

-

1 mei 2013 tot en met 31 december 2014; en

-

1 januari 2015 tot en met 31 december 2015.

2.3.

In 2013 heeft belanghebbende buitenvennootschappelijk geïnvesteerd in een duurzame varkensstal (de stal). De investeringen zijn als volgt te specificeren:

Investering in

Datum investering

Bedrag investering

Luchtwasser

26-04-2013

45.000

Ruwbouw

12-07-2013

390.000

Elektrische installatie

22-08-2013

46.500

Inrichting

13-11-2013

46.940

Verwarming

27-11-2013

19.590

2.4.

Voor de investeringen in de stal zijn bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (de RVO) meldingen gedaan inzake de milieu-investeringsaftrek (de MIA) en de willekeurige afschrijving op milieu-investeringen (de VAMIL). De meldingen zijn als volgt te specificeren:

Investering in

Kostenperiode

Datum melding

Luchtwasser

Tweede kwartaal 2013

12-07-2013

Ruwbouw

Derde kwartaal 2013

09-10-2013

Elektrische installatie

Derde kwartaal 2013

09-10-2013

Inrichting

Vierde kwartaal 2013

06-01-2014

Verwarming

Vierde kwartaal 2013

06-01-2014

Ten aanzien van al deze investeringen geldt de code A1113 op de Milieulijst 2013. Voor activa die onder deze code vallen bestaat recht op 27 percent MIA en 75 percent VAMIL.

2.5.

Kiwa VERIN (VERIN), een certificerende instantie voor onder meer varkenshouders, heeft op 26 november 2013 een aanvraag voor het ontwerp stalcertificaat ontvangen van belanghebbende. VERIN heeft belanghebbende op 2 december 2013 verzocht om aanvullende stukken aan te leveren. Per e-mail van 2 december 2013 heeft belanghebbende deze stukken opgevraagd bij de stalbouwer. Vanwege vakanties van de persoon tot wie de hiervoor bedoelde e-mail was gericht, heeft belanghebbende de stukken op 6 januari 2014 ontvangen. De stukken zijn door VERIN op 7 januari 2014 van belanghebbende ontvangen. VERIN heeft het ontwerp stalcertificaat op 23 januari 2014 verleend, waarin staat dat de stal voldoet aan de Criteria en beoordelingsrichtlijnen Maatlat Duurzame Veehouderij – Varkens MDV.7 (versie d.d. 1 januari 2013). Op 11 december 2015 heeft VERIN het stalcertificaat afgegeven.

2.6.

De inspecteur heeft de in 2.4 genoemde meldingen, met toepassing van de coulanceregeling waarbij de investeringen als voortbrengingskosten worden aangemerkt, als volgt beoordeeld:

Investering in

Uiterste Melddatum

Datum stalontwerp

Tijdig?

Luchtwasser

30-09-2013

23-01-2014

Nee

Ruwbouw

31-12-2013

23-01-2014

Nee

Elektrische installatie

31-12-2013

23-01-2014

Nee

Inrichting

31-03-2014

23-01-2014

Ja

Verwarming

31-03-2014

23-01-2014

Ja

2.7.

Op 10 april 2015 heeft de maatschap geïnvesteerd in een tractor, merk en type Fendt 516 SCR Profi (de tractor). Op de tractor is regulier afgeschreven. Op de overige activa van de onderneming is afgeschreven volgens de Landelijke Landbouwnormen.

2.8.

In zijn aangiften IB/PVV en Zvw over de onderhavige jaren heeft belanghebbende, ten aanzien van alle investeringen in de stal, rekening gehouden met 36 percent MIA. Tevens is VAMIL toegepast.

2.9.

In 2017 heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden waarbij de aangiften IB/PVV 2013 tot en met 2015 van belanghebbende en zijn partner zijn onderzocht. Dit boekenonderzoek heeft geresulteerd in een rapport van 12 januari 2018. Tijdens de beroepsprocedure is een ten behoeve van de rechtbank gecorrigeerde versie van het rapport overgelegd van 28 maart 2019, omdat zou zijn gebleken dat in de versie van 12 januari 2018 enkele onvolkomenheden staan die een aansluiting van genoemde bedragen en/of conclusies onherleidbaar maken.

2.10.

Het in 2.9 bedoelde boekenonderzoek heeft geleid tot het opleggen van de navorderingsaanslagen over het jaar 2013 en tot het aanbrengen van correcties op belanghebbendes aangiften IB/PVV en Zvw voor de jaren 2014 en 2015 bij het opleggen van de aanslagen voor die jaren.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de (navorderings)aanslagen en de rentebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd respectievelijk afgegeven.

Meer in het bijzonder of de inspecteur ten aanzien van het jaar 2013 beschikt over een grond tot navordering, of belanghebbende in de jaren 2013 en 2014 recht heeft op MIA, of belanghebbende in de jaren 2013 tot en met 2015 recht heeft op VAMIL en welk bedrag in het jaar 2015 mag worden afgeschreven op de tractor.

Niet in geschil is dat de gerealiseerde investeringen volledig voldoen aan de eisen van de Milieulijst 2013, met uitzondering van de eis dat het stalontwerpcertificaat is afgegeven voor de meldingsdatum. De correcties van de MIA van 36% naar 27%, van de kleinschaligheidsaftrek in het jaar 2014 voor een bedrag van € 1.253, en van de afschrijving op varkensrechten in het jaar 2015 van 90% van € 1.525, zijn – net als de met deze correcties samenhangende hogere MKB-winstvrijstelling – niet in geschil.

3.2.

Belanghebbende concludeert, naar de rechtbank begrijpt, tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, primair vernietiging van de navorderingsaanslagen over het jaar 2013 en subsidiair vermindering van de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2013 tot een navorderingsaanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.802 (en handhaving van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen), vermindering van de navorderingsaanslag Zvw over het jaar 2013 tot een navorderingsaanslag naar een bijdrage-inkomen van € 29.524, vermindering van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.011 (en handhaving van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen), vermindering van de aanslag Zvw voor het jaar 2014 naar een bijdrage-inkomen van € 40.011, vermindering van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.824, vermindering van de aanslag Zvw voor het jaar 2015 naar een bijdrage-inkomen van € 16.818 en dienovereenkomstige vermindering van de bij deze (navorderings)aanslagen afgegeven rentebeschikkingen.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

6 Proceskosten

7 Beslissing