Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4598, AWB - 20 _ 8343 en 20_8768

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4598, AWB - 20 _ 8343 en 20_8768

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
15 september 2021
Datum publicatie
23 september 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:4598
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8343 en 20_8768

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 20/8343 en 20/8768

uitspraak van 15 september 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden beslissingen

-

de beslissing van de inspecteur op het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.66.01);

-

de uitspraak op bezwaar tegen de aan belanghebbende opgelegde aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.76.01).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde] , en namens de inspecteur, [inspecteur] .

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep betreffende de aanslag IB/PVV 2016 gegrond;

-

vermindert de aanslag IB/PVV 2016 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.580, en vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;

-

verklaart het beroep betreffende de aanslag IB/PVV 2017 ongegrond;

-

veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 78,04;

-

gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan hem vergoedt.

2 Motivering

Feiten

2.1.

Belanghebbende was van 6 oktober 2000 tot en met 15 maart 2012 in gemeenschap van goederen gehuwd met [ex-partner] (de ex-partner). In het jaar 2016 en 2017 had belanghebbende geen fiscaal partner.

2.2.

Belanghebbende bezat in 2016 en 2017 tezamen met de ex-partner, ieder voor 50%, de woning aan de [adres] te [woonplaats] (de woning). Belanghebbende stond in de onderhavige jaren op dit adres ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). De ex-partner stond hier niet ingeschreven.

2.3.

De woning is gefinancierd met een hypotheekschuld, waarover in het jaar 2016 € 10.200 en over het jaar 2017 € 8.810 aan rente was verschuldigd. Belanghebbende heeft die rente volledig betaald. Belanghebbende en de ex-partner waren beiden hoofdelijk aansprakelijk voor de hypotheekschuld.

2.4.

In het kader van de echtscheiding hebben belanghebbende en de ex-partner een echtscheidingsconvenant gesloten. Hierin is onder bepaald dat (i) er over en weer onvoldoende draagkracht bestaat voor het betalen van partneralimentatie, en (ii) totdat de woning is verkocht dan wel overgenomen is, de man in de woning zal blijven wonen en zorgdragen voor voldoening van alle eigenaars- en gebruikerslasten. In verband met dit laatste is onder meer ook opgenomen dat partijen zich realiseren dat de hypotheekrente voor de man nog slechts gedurende twee jaar na het feitelijk gescheiden gaan wonen geheel fiscaal aftrekbaar is. Na de twee jaar is enkel de helft, gelijk de eigendomsverhouding, nog aftrekbaar.

2.5.

Belanghebbende heeft zijn aangifte IB/PVV 2016 gedaan waarbij hij de volledige hypotheekrente in aftrek heeft gebracht. De inspecteur heeft bij de vaststelling van de definitieve aanslag IB/PVV 2016 de volledige hypotheekrenteaftrek gecorrigeerd. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de helft van de hypotheekrente in aftrek toegestaan. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 16.854.

2.6.

Belanghebbende heeft zijn aangifte IB/PVV 2017 gedaan waarbij hij de volledige hypotheekrente in aftrek heeft gebracht. Bij de vaststelling van de definitieve aanslag IB/PVV 2017 heeft de inspecteur de hypotheekrenteaftrek voor de helft gecorrigeerd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 17.688.

2.7.

Bij brief van 15 juni 2020 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017. Bij brief van 25 augustus 2020 heeft de inspecteur het bezwaar voor het jaar 2016 niet-ontvankelijk verklaard, dat bezwaar behandeld als verzoek om ambtshalve vermindering en dat verzoek afgewezen. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar voor het jaar 2017 ongegrond verklaard.

Geschil

2.8.

In geschil is of belanghebbende recht heeft op meer aftrek in verband met de door hem betaalde hypotheekrente.

Vooraf

2.9.

Ter zitting is vastgesteld dat het beroep met betrekking tot het jaar 2016 geen betrekking heeft op de niet-ontvankelijkverklaring, maar alleen op de inhoudelijke beslissing om de aanslag niet te verminderen. Partijen hebben ter zitting ingestemd met het overslaan van de bezwaarfase (rechtstreeks beroep)1. De rechtbank komt dus ook voor de aanslag IB/PVV 2016 toe aan een inhoudelijke behandeling.

Inhoudelijk

2.10.

Tot de aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning behoren de renten van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld.2 Onder eigenwoningschuld wordt, voor zover hier van belang, verstaan het gezamenlijke bedrag van de schulden van de belastingplichtige die zijn aangegaan in verband met de eigen woning.3Vast staat dat belanghebbende in de onderhavige jaren slechts voor 50% eigenaar was van de woning en daarmee slechts 50% van de woning bij hem als eigen woning kwalificeerde. Slechts 50% van de hypotheekschuld is daarmee dan ook een eigenwoningschuld van belanghebbende. Dat brengt mee dat ook slechts 50% van de totale hypotheekrente in aftrek komt bij belanghebbende. Dat belanghebbende de volledige hypotheekrente heeft betaald, maakt dat niet anders. De andere 50% rente kan evenmin in aftrek worden gebracht als onderhoudsverplichting.4 Gelet op het echtscheidingsconvenant, kan niet worden vastgesteld dat een deel van de betaling van de volledige hypotheekrente kan worden aangemerkt als alimentatie. De inspecteur heeft dan ook terecht op grond van de wet de helft van de hypotheekrenteaftrek geweigerd.

2.11.

Belanghebbende heeft bepleit dat er gelet op zijn bijzondere omstandigheden moet worden afgeweken van een juiste wetstoepassing. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de ex-partner niet in staat was haar deel van de hypotheekrente te voldoen, dat als hij de volledige hypotheekrente niet zou betalen de bank tot executieverkoop zou overgaan en dat hij daarmee in de schulden zou geraken, en dat het in de toenmalige woningmarkt slechts mogelijk was de woning te verkopen met een verlies.

2.12.

De rechtbank merkt allereerst op dat de wettelijke bepalingen met betrekking tot de hypotheekrenteaftrek van dwingend recht zijn. Dat wil zeggen dat de inspecteur als uitgangspunt geen beleidsvrijheid heeft. Daarnaast is de rechter niet bevoegd op grond van redelijkheid en billijkheid een juiste wetstoepassing achterwege te laten. Het staat de rechter ook niet vrij om wetgeving te toetsen op haar innerlijke waarde of billijkheid.5 Evenmin is de rechter bevoegd om de onderhavige wettelijke bepalingen te toetsen aan ongeschreven rechtsbeginselen zoals het evenredigheidsbeginsel.6 Een juiste wetstoepassing kan wel achterwege blijven onder bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, maar daarvan is hier geen sprake. De rechtbank kan derhalve op basis van de stellingen van belanghebbende niet afwijken van een juiste wetstoepassing. Ter zitting heeft de rechtbank belanghebbende de mogelijkheid voorgehouden om zich te wenden tot de ontvanger om bijvoorbeeld afspraken te maken met betrekking tot de betaling van de aanslagen.

2.13.

De rechtbank heeft uit eigen beweging ter zitting aan de orde gesteld of bij de vermindering van de aanslag IB/PVV 2016 is uitgegaan van een juist bedrag aan inkomen uit eigen woning. Bij de uitspraak op bezwaar is kennelijk uitgegaan van een saldo inkomsten uit eigen woning van € 4.193 negatief.7 Ter zitting heeft de inspecteur nader geconcludeerd tot een saldo van € 4.467 negatief. Op basis van de gegevens zoals die ter zitting zijn besproken, is dat juist.8. Het belastbaar inkomen uit werk en woning dient dan te worden vastgesteld op € 16.580.9

2.14.

Het beroep betreffende de aanslag IB/PVV 2016 is gegrond. Het beroep betreffende de aanslag IB/PVV 2017 is ongegrond.

2.15.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De inspecteur heeft ter zitting ingestemd met het toekennen van een vergoeding van reiskosten voor zowel belanghebbende als zijn (onbezoldigde) bijstandverlener. De rechtbank stelt de vergoeding van reiskosten vast op € 78,04.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Krishnapillai, griffier, op 15 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.