Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4697, AWB - 19 _ 2318

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4697, AWB - 19 _ 2318

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
26 augustus 2021
Datum publicatie
24 september 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:4697
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2318

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 19/2318

uitspraak van 26 augustus 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , zonder vaste woon- of verblijfplaats,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid,

de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 188.533 (hierna: de aanslag). Tegelijk met de aanslag heeft de inspecteur een beschikking belastingrente en een boetebeschikking gegeven.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 april 2019 de aanslag en de beide beschikkingen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen op 17 mei 2019 beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 47.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2021 te Breda. Daar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:

2.1.

Belanghebbende drijft sinds [datum 1] 2001 en in ieder geval tot en met het onderhavige jaar een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam [eenmanszaak] . Deze onderneming oefent een montagebedrijf uit en voert daarnaast gespecialiseerde werkzaamheden uit in de bouw.

2.2.

Op [datum 2] 2013 heeft belanghebbende op een veiling voor € 47.676 (inclusief veilingkosten) een [machine] (hierna: de machine) gekocht.

2.3.

Belanghebbende heeft een bemiddelingsovereenkomst, gedagtekend 12 juli 2013, gesloten met [Ltd. 1] (hierna: [Ltd. 1] ) om voor belanghebbende te bemiddelen bij de verkoop van de machine. In de bemiddelingsovereenkomst is bij verkoop voor US $ 300.000 een bemiddelingsvergoeding van 50% afgesproken.

2.4.

Op 26 augustus 2013 is belanghebbende klant geworden bij het Haags Juristen College (hierna: HJC) om een internationale handelsstructuur op te zetten. In samenwerking met het HJC zijn op de Seychellen in september 2013 de volgende vennootschappen opgericht: [vennootschap 1] (hierna: [vennootschap 1] ) en [vennootschap 2] (hierna: [vennootschap 2] ). [vennootschap 1] houdt de aandelen van [vennootschap 2] en de aandelen van [vennootschap 1] worden gehouden door [stichting] naar het recht van Panama, waarvan belanghebbende de uiteindelijk gerechtigde is.

2.5.

Op 29 november 2013 stuurt [eenmanszaak] een verkoopfactuur aan [vennootschap 2] voor de verkoop van de machine. Betaling of levering vindt niet plaats. Op 13 december 2013 heeft [vennootschap 2] een overeenkomst gesloten met een Russische onderneming, [Inc.] , voor de verkoop van de machine voor US $ 315.000. Deze verkoop is niet doorgegaan. Op 26 januari 2014 stuurt [eenmanszaak] een creditfactuur aan [vennootschap 2] .

2.6.

[eenmanszaak] heeft de machine op 14 februari 2014 voor US $ 300.000 aan [Inc.] verkocht. Op grond van de koopovereenkomst is de koopsom in twee termijnen van 50% verschuldigd. [Inc.] heeft de eerste termijn op 7 april 2014 betaald en de tweede termijn op 16 mei 2014.

2.7.

Op 1 oktober 2014 heeft [Ltd. 1] [eenmanszaak] een factuur gestuurd van US $ 150.000 voor de bemiddeling bij de verkoop van de machine.

2.8.

Op 11 november 2014 heeft [Ltd. 2] op de Marshall Eilanden in opdracht van belanghebbende [Ltd. 3] (hierna: [Ltd. 3] ) naar het recht van de Marshall Eilanden opgericht. Belanghebbende is zowel bestuurder als uiteindelijk gerechtigde van deze vennootschap. Deze vennootschap had de beschikking over een bankrekening bij de Euro Pacific Bank Limited, gevestigd op St. Vincent en de Grenadines.

2.9.

Op 5 december 2014 heeft [eenmanszaak] een bedrag van US $ 150.000 aan [Ltd. 1] overgemaakt.

2.10.

[Ltd. 3] heeft [Ltd. 1] op 22 december 2014 een factuur gestuurd van US $ 135.000. Op deze factuur is opgenomen:

“Our Ref: [referentie]

(…)

Commission relation to sale of machinery - [machine]

(…)

Directors: [belanghebbende] ”

Op 22 december 2014 heeft [Ltd. 1] dit bedrag aan [Ltd. 3] overgemaakt.

2.11.

Belanghebbende heeft, na daartoe te zijn uitgenodigd, aangifte IB/PVV over 2014 gedaan. De aangifte is opgesteld door [belastingadviseurs] . In de aangifte IB/PVV 2014 heeft belanghebbende een bedrag van € 122.1301 als verkoopcommissie in aftrek op de winst van [eenmanszaak] gebracht.

2.12.

Op 5 september 2016 heeft de inspecteur een boekenonderzoek naar de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting over de jaren 2013 tot en met 2015 van belanghebbende aangekondigd. Tijdens dit onderzoek hebben diverse besprekingen met belanghebbende en zijn adviseurs plaatsgevonden. De Belastingdienst heeft verschillende verzoeken om uitwisseling van informatie aan het Verenigd Koninkrijk, Rusland, Cyprus en St. Vincent en de Grenadines gedaan in verband met de transactie met de machine.

2.13.

Bij e-mail van 18 april 2017 schrijft belanghebbende, onder meer, het volgende aan de inspecteur:

“(…) Ik geef hierbij de volgende zaken toe:

Om mij toentertijd onbekende redenen verdween HJC plots als verkopende partij, net voor de definitieve verkoop van de machine plaats zou vinden.

Bij het uitzoeken 'hoe verder te handelen', kwam ik in gesprek met ene heer [heer X] van het Engelse bedrijf [Ltd. 4] .

Deze bood mij aan om, middels een fee contract, een deel van de verkoop-opbrengst in rekening te brengen aan [eenmanszaak] als zijnde bemiddelingskosten.

Dit bemiddelingsbedrag zou daarna (minus 10% voor [Ltd. 1] ) doorgestuurd worden naar een nog nieuw op te richten bedrijf waarvan ik de afgeschermde eigenaar zou worden.

Ik ben akkoord gegaan met dit voorstel en [Ltd. 4] heeft daarop het bedrijf [Ltd. 3] opgericht. Na de daadwerkelijke verkoop van de machine via [eenmanszaak] aan [Inc.] werd door het bedrijf [Ltd. 1] een factuur gestuurd aan [eenmanszaak] met daarop het bedrag voor de fee.

Deze factuur werd door [eenmanszaak] voldaan.

Op deze wijze heb ik, via [Ltd. 3] , beschikking gekregen over een deel het bedrag van de betaalde fee.

De machine werd dus verkocht voor 300k$ van [eenmanszaak] aan [Inc.] .

Zonder mij daarvan in kennis te stellen heeft [Ltd. 1] gepoogd het gehele factuurbedrag van de verkoop aan [Inc.] te innen middels een door hen zelf opgemaakte factuur a 315k$. (in uw bezit)

Zij wisten niet van mijn heronderhandelingen met [Inc.] en het daarbij overeengekomen bedrag van 300k$.

Vandaar dat [Inc.] aan hen heeft geweigerd het factuurbedrag te voldoen.”

2.14.

De Belastingdienst heeft de HM Revenue & Customs (hierna: HMR&C) in het Verenigd Koninkrijk op basis van de Bijstandsrichtlijn2 om uitwisseling van inlichtingen verzocht over belanghebbende en [Ltd. 4] , in verband met de transactie met de machine. In antwoord op vragen van HMR&C heeft de heer [heer X] van [Ltd. 1] op 26 april 2017 het volgende geantwoord:

“2. Contact between [eenmanszaak] and [Ltd. 1] concerning the sale of the machinery detailed in point 1 took place over two separate periods in 2014 as follows:a. Initially we were approached by [belanghebbende] to act as an agent to buy and sell machinery on behalf of a Dutch company called [eenmanszaak] . We were asked to take over an existing contract and transaction that was on hold as the former agent was unable to complete the deal.

We made contact with the buyer, [Inc.] , to proceed with the purchase of a [machine] for US$315,000. After careful review of the existing documents, we notified [eenmanszaak] that we would only proceed if certain conditions were changed in the contracts. The buyer was annoyed with the continued delays and instead it was agreed that the buyer would deal directly with the seller to resolve the issues and continue to final sale together. Our services as far as this transaction were concerned ceased in February 2014.

b. In the final quarter of 2014, we were approached again by [belanghebbende] acting on behalf of [Ltd. 3] to invoice [eenmanszaak] a commission/referral fee of US$150,000 (copy attached marked B) on its behalf as he confirmed that the purchase of the machinery had now been completed. We were asked by [belanghebbende] to prepare a contract as one had been overlooked in February 2014 to cover the deal in 2.a.3. The contract (marked A) was prepared and executed in November 2014 and back dated by me to 12 December 2013 to include our initial works in point 2.a and also the takeover of the existing contracts with the old agent.

The contract was further back dated by [belanghebbende] to cover the whole period the deal took to complete. The contract was signed by [belanghebbende] on behalf of [eenmanszaak] and [heer Y] on behalf of [Ltd. 1] , who was Director of [Ltd. 1] at the time of the back date in 2013.

4. We were informed that the final agreed price was confirmed at US$ 300,000

5. The payment of the commission invoice was paid in full by [eenmanszaak] on 9th December 2014 (marked B).

6. Payment was made via bank transfer, copy of the bank statement is enclosed (marked C). The signatories on this account are [heer X] & [heer Y] .

7. Yes, as per point 2.b, [Ltd. 3] was acting as the principal in this matter and enclosed is a copy of their invoice (marked D).”

Bij dit antwoord is als bijlage A het contract van 12 juli 2013 tussen [Ltd. 1] en [eenmanszaak] gevoegd.

2.15.

Op 23 maart 2018 heeft de inspecteur het controlerapport in concept aan belanghebbende aangeboden. Op 1 juni 2018 is het definitieve controlerapport uitgebracht. In het rapport stelt de inspecteur een correctie voor van € 122.130 betreffende de aangifte IB/PVV over 2014 en een vergrijpboete van 75% wegens opzet en strafvermeerderende omstandigheden.

2.16.

De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2014 op 22 juni 2018 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 188.533, een vergrijpboete van € 40.962 en een beschikking belastingrente van € 6.754.

2.17.

Belanghebbende heeft op 31 juli 2018 bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2014. Bij uitspraak op bezwaar van 9 april 2019 heeft de inspecteur de aanslag en de bijbehorende beschikkingen gehandhaafd.

3 Geschil

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

1. Is de aanslag naar een juist bedrag opgelegd?

2. Kan de vergrijpboete in stand blijven?

3. Is de belastingrente terecht en naar een juist bedrag berekend?

4. Heeft belanghebbende recht op schadevergoeding?

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag en de beschikking belastingrente en de vergrijpboete naar nihil en toekenning van een bedrag van € 250.000 aan schadevergoeding.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep voor zover het de aanslag en beschikking belastingrente betreft, tot vermindering van de vergrijpboete en tot afwijzing van voormelde schadevergoeding.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing