Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4836, AWB - 20 _ 7044

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4836, AWB - 20 _ 7044

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
21 september 2021
Datum publicatie
1 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:4836
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7044

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/7044

uitspraak van 21 september 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 12 mei 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het tijdvak 22 juni 2017 tot en met 31 december 2017 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting naar een belastbaar bedrag van € 500.000 en de bij gelijktijdige beschikkingen opgelegde verzuimboete van € 2.639 en de in rekening gebrachte belastingrente van € 8.816 (aanslagnummer [aanslagnummer].V.76.0607).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende mr. B.A.W.M. van Mechelen, verbonden aan Joore Registeraccountants & Belastingadviseurs te Tilburg, en namens de inspecteur, [inspecteur].

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep ongegrond;

-

verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep ziet op de beslissing in de zin van artikel 65 van de AWR.

2 Gronden

Feiten

2.1.

Alle aandelen in belanghebbende worden gehouden door [moedermaatschappij] De activiteiten van belanghebbende bestaan uit [activiteiten].

2.2.

Belanghebbende maakte van 1 april 2011 tot en met 22 juni 2017 als gevoegde dochtermaatschappij deel uit van een fiscale eenheid met als moedermaatschappij [moedermaatschappij fiscale eenheid]

2.3.

[moedermaatschappij fiscale eenheid] heeft voor het jaar 2017 geen aangifte vennootschapsbelasting ingediend. Ook heeft zij bij de inspecteur geen verzoek ingediend als bedoeld in artikel 15af, tweede lid, van de Wet Vpb. De aan [moedermaatschappij fiscale eenheid] ambtshalve opgelegde aanslag vennootschapsbelasting staat onherroepelijk vast.

2.4.

Belanghebbende is uitgenodigd (1 maart 2018), herinnerd (26 juni 2018) en aangemaand (6 augustus 2018) tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting voor het boekjaar 22 juni 2017 tot en met 31 december 2017. De uiterste datum voor het indienen van de aangifte was 20 augustus 2018.

2.5.

Vanwege het uitblijven van de aangifte heeft de inspecteur aan belanghebbende met dagtekening 4 mei 2019 ambtshalve een aanslag opgelegd. De belastbare winst is daarbij vastgesteld op € 500.000. Bij gelijktijdige beschikking is het te verrekenen verlies voor het onderhavige boekjaar vastgesteld op nihil.

2.6.

De inspecteur heeft op 9 juli 2019 een zelfstandige aangifte vennootschapsbelasting voor het boekjaar 22 juni 2017 tot en met 31 december 2017 ontvangen naar een belastbare winst van € 197.117. De inspecteur heeft de aangifte aangemerkt als bezwaar tegen de ambtshalve opgelegde aanslag vennootschapsbelasting voor het boekjaar 22 juni 2017 tot en met 31 december 2017.

2.7.

Bij uitspraak op bezwaar van 12 mei 2020 heeft de inspecteur het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering. De inspecteur heeft, conform de aangifte, de aanslag vennootschapsbelasting verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbare winst van € 197.117. De beschikking belastingrente is dienovereenkomstig verminderd en de verzuimboete is gematigd tot € 500.

Geschil

2.8.

Tussen partijen is in geschil of het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard wegens termijnoverschrijding.

Beoordeling van het geschil

2.9.

De wettelijke bezwaartermijn bedraagt zes weken, gerekend vanaf de dag na die van de dagtekening van de ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting.1 Tussen partijen is niet in geschil dat de aanslag op de juiste manier op zaterdag 4 mei 2019 aan belanghebbende bekend is gemaakt. De bezwaartermijn begon dus op zondag 5 mei 2019 en is geëindigd op maandag 17 juni 20192. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen.3 Dat betekent dat de inspecteur het bezwaar tegen de aanslag vennootschapsbelasting uiterlijk op 17 juni 2019 had moeten ontvangen.

2.10.

Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar gaat de rechtbank ervan uit dat voor het eerst met het indienen van de aangifte op 9 juli 2019 bezwaar is gemaakt tegen de aanslag. Dat betekent dat sprake is van een (ruime) overschrijding van de bezwaartermijn en de inspecteur het bezwaar in beginsel terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

2.11.

Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Belanghebbende heeft in dat verband aangevoerd dat sprake was van een hectische periode waarin [moedermaatschappij fiscale eenheid] is gefailleerd en een structuurwijziging heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft belanghebbende aangevoerd dat [moedermaatschappij fiscale eenheid] zich onbereikbaar hield om inhoudelijke vragen te beantwoorden.

2.12.

De rechtbank overweegt als volgt. De enkele omstandigheid dat sprake was van een hectische periode is geen reden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van belanghebbende om, ook in deze omstandigheden, ervoor zorg te dragen dat haar fiscale belangen adequaat worden behartigd. Ook de omstandigheid dat [moedermaatschappij fiscale eenheid] zich onbereikbaar hield om inhoudelijke vragen te beantwoorden leidt niet tot een ander oordeel. Deze omstandigheid staat immers niet in de weg aan het indienen van bezwaar.

2.13.

Het vorenstaande betekent dat de inspecteur belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar tegen de aanslag vennootschapsbelasting voor het boekjaar 22 juni 2017 tot en met 31 december 2017. Het beroep is daarom in zoverre ongegrond.

Ambtshalve beslissing

2.14.

Voor zover belanghebbendes beroep zo moet worden opgevat dat het zich richt tegen de ambtshalve vermindering van de aanslag vennootschapsbelasting, overweegt de rechtbank als volgt. De beslissing van de inspecteur op basis van artikel 65 van de AWR is niet een voor bezwaar (en beroep) vatbare beslissing in de zin van artikel 26 van de AWR. De rechtbank is daarvoor dus onbevoegd.

2.15.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 21 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.