Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5221, AWB - 20 _ 5306

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5221, AWB - 20 _ 5306

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
14 oktober 2021
Datum publicatie
8 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5221
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5306

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/5306

uitspraak van 14 oktober 2021

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 3 september 2020, verzonden op 14 september 2020;

en

uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, tiende lid, van de Awb in het geding tussen:

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Behandeling van het verzet

1.1.

Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van belanghebbende (met bovengenoemd zaaknummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb ongegrond verklaard, op grond van het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift.

1.2.

Bij brief van 13 oktober 2020, ontvangen bij de rechtbank op 16 oktober 2020, heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak.

1.3.

Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2021. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur] .

1.4.

De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2 Feiten en de gronden van het verzet

2.1.

De door belanghebbende bestreden beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering, genummerd [aanslagnummer] , is gedagtekend 26 april 2019.

2.2.

Het bezwaarschrift van belanghebbende is gedagtekend 19 februari 2020 en is op 21 februari 2020 ontvangen door de inspecteur.

2.3.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.

2.4.

Bij de in verzet bestreden uitspraak van de rechtbank is het beroep van belanghebbende tegen de eerder genoemde uitspraak ongegrond verklaard.

2.5.

De gronden waarop belanghebbende zijn verzet baseert staan vermeld in het verzetschrift en hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd.

3 Beoordeling van het verzet

3.1.

De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt ingevolge artikel 6:7 van de Awb zes weken. De bezwaartermijn eindigde in het onderhavige geval op 7 juni 2019.

3.2.

Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift eveneens tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen (artikel 6:9 Awb).

3.3.

Het op 21 februari 2020 bij de inspecteur ingekomen bezwaarschrift is ruim na het verstrijken van de wettelijke bezwaartermijn van zes weken ingediend. Het bezwaarschrift is daarom niet tijdig ingediend.

3.4.

De bezwaartermijn volgt rechtstreeks uit de wet. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is.

3.5.

Belanghebbende heeft aangevoerd dat het voor hem niet duidelijk was dat het niet meer ging om het eerder ingediende bezwaar. Hij stelt dat hij pas medio februari 2020 door de belastingdienst is gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken. Ook stelt belanghebbende dat de belastingdienst vijf jaar heeft om na te vorderen en dat belanghebbende het bezwaar binnen 14 maanden heeft ingediend. Belanghebbende stelt verder dat hij naast het onderhavige bezwaar ook andere bezwaren heeft ingediend bij de belastingdienst. Tevens heeft belanghebbende een aantal argumenten aangevoerd ten aanzien van het inhoudelijke geschil met de belastingdienst.

3.6.

Om proceseconomische redenen zal de rechtbank allereerst ingaan op de stelling van belanghebbende dat hij door de belastingdienst niet eerder dan medio februari 2020 is geïnformeerd over de mogelijkheid om bezwaar te maken. Ter zitting is met partijen besproken dat in de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering wordt gewezen op de mogelijkheid om daartegen bezwaar te maken, maar dat daarbij niet staat vermeld binnen welke termijn dat moet gebeuren. De rechtbank stelt vast dat de rechtsmiddelverwijzing zoals weergegeven op de tweede pagina van de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering (dagtekening 26 april 2019) onvolledig is, nu daarin niet is opgenomen binnen welke termijn bezwaar gemaakt kan worden. Uit de stelling van belanghebbende dat hij niet eerder dan medio februari 2020 door de belastingdienst op de hoogte is gesteld van de mogelijkheid om bezwaar te maken in combinatie met de stelling van belanghebbende dat het voor hem als leek allemaal erg onduidelijk was, begrijpt de rechtbank dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat de belastingdienst onvoldoende duidelijk is geweest over de termijn waarbinnen bezwaar moest worden gemaakt en dat als gevolg daarvan niet tijdig bezwaar is gemaakt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat twijfel bestaat over de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Er is dan ook ten onrechte uitspraak gedaan met toepassing van artikel 8:54 van de Awb. Het verzet is daarom gegrond. De in verzet bestreden uitspraak van de rechtbank komt te vervallen en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond (artikel 8:55, negende lid, van de Awb).

3.7.

De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb tevens uitspraak te doen op het beroep van belanghebbende, nu nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en partijen in de gelegenheid zijn gesteld om op een zitting te worden gehoord (onder meer) over de eventuele verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding en in de uitnodiging voor de zitting zijn gewezen op de bevoegdheid om tevens uitspraak te doen op het beroep.

4 Beoordeling van het beroep

5 Beslissing