Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5222, AWB - 20 _ 9418

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5222, AWB - 20 _ 9418

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
14 oktober 2021
Datum publicatie
8 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5222
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9418

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/9418

uitspraak van 14 oktober 2021

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 3 mei 2021, verzonden op 7 mei 2021.

1 Behandeling van het verzet

1.1.

Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van belanghebbende (met bovengenoemd zaaknummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb ongegrond verklaard, op grond van het niet tijdig indienen van het beroepschrift.

1.2.

Bij brief van 12 juni 2021, ontvangen bij de rechtbank op 15 juni 2021, heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak.

1.3.

Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2021 in Breda. Aldaar is belanghebbende verschenen en gehoord.

1.4.

De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2 Feiten en de gronden van het verzet

2.1.

Het afschrift van de aangevallen uitspraak van de inspecteur is gedagtekend 23 september 2020.

2.2.

Het beroepschrift van belanghebbende is gedagtekend 9 november 2020 en op diezelfde dag ontvangen ter griffie van de rechtbank.

2.3.

Bij de in verzet bestreden uitspraak is het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.

2.4.

De gronden waarop belanghebbende zijn verzet baseert staan vermeld in het verzetschrift. Ter zitting heeft belanghebbende daaraan nog toegevoegd – zakelijk weergegeven - dat privéomstandigheden, zoals zijn opname in een slaapkliniek, de ziekte van zijn dochter en andere gelijktijdig lopende juridische procedures, ervoor hebben gezorgd dat hij het beroepschrift niet tijdig heeft ingediend.

3 Beoordeling van het verzet

3.1.

De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Awb). De termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking (artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb). In verzet is niet bestreden dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend. De rechtbank acht het oordeel dat daarover in de bestreden uitspraak is gegeven juist. Dat betekent dat het beroep te laat is ingediend.

3.2.

Termijnen van bezwaar en beroep volgen rechtstreeks uit de wet, dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met bijzondere omstandigheden. De rechtbank kan dan ook niet, zoals belanghebbende heeft bepleit, voorbijgaan aan de termijnoverschrijding op de grond dat de inspecteur het verweerschrift te laat heeft ingediend. Ook een beroep op redelijkheid en billijkheid kan belanghebbende om diezelfde reden niet baten. De rechtbank zal daarom beoordelen of de omstandigheden die belanghebbende noemt dusdanig bijzonder zijn dat het hem niet verweten kan worden dat hij niet binnen de beroepstermijn een beroepschrift heeft ingediend.

3.3.

Belanghebbende heeft gesteld dat vanwege verschillende privéomstandigheden, zoals ook genoemd in 2.4, en het feit dat er vragen gesteld waren aan het Ministerie van Financiën en belanghebbende een correctie van de inspecteur verwachtte, sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

3.4.

De rechtbank heeft begrip voor belanghebbendes situatie en begrijpt dat belanghebbende een moeilijke periode heeft (gehad). Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de stellingen van belanghebbende echter niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Die omstandigheden, hoe vervelend ook, brengen niet met zich dat aannemelijk is dat van belanghebbende redelijkerwijs niet kon worden verlangd dat hij zelf tijdig beroep instelde dan wel tijdig een derde inschakelde om dat voor hem te doen, bijvoorbeeld door het (laten) indienen van een pro forma beroepschrift. Voor het indienen van een pro forma beroepschrift was het niet nodig om de reactie van de inspecteur of het Ministerie van Financiën af te wachten.

3.5.

De rechtbank is van oordeel dat in de in verzet bestreden uitspraak op de goede gronden de juiste beslissing is genomen. Het beroep is bij de in verzet bestreden uitspraak dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het verzet moet dan ook ongegrond worden verklaard.

4 Beslissing