Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5237, AWB - 20 _ 7074

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5237, AWB - 20 _ 7074

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
21 oktober 2021
Datum publicatie
11 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5237
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7074

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/7074

uitspraak van 21 oktober 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 27 mei 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde verzuimboete van € 369.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur].

1 Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de boetebeschikking;

- vermindert de verzuimboete tot € 313.

2 Gronden

2.1.

Met dagtekeningen van respectievelijk 28 februari 2017, 6 juni 2017 en 7 juli 2017 is belanghebbende uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016. De uiterlijke termijn voor het doen van aangifte zoals vermeld in de aanmaning was 21 juli 2017.

2.2.

Op 6 augustus 2017 heeft belanghebbende een aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 ingediend.

2.3.

Met dagtekening 29 september 2018 is de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 opgelegd aan belanghebbende conform de ingediende aangifte. Gelijktijdig is een verzuimboete opgelegd van € 369 wegens het niet tijdig doen van aangifte.

2.4.

Tussen partijen is in geschil of de verzuimboete terecht is opgelegd.

2.5.

Op grond van artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan de inspecteur verzuimboete opleggen wanneer niet binnen een in de aanmaning gestelde termijn aangifte wordt gedaan. Op grond van paragraaf 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) wordt er in dat geval een boete opgelegd van 7% van het wettelijk maximum. Dit bedraagt in het onderhavige jaar € 369.

2.6.

Er is geen aangifte gedaan binnen de in de aanmaning gestelde termijn van 21 juli 2017. Belanghebbende stelt dat hij uitstel heeft gevraagd voor het indienen van de aangifte, door het sturen van een brief aan de inspecteur. Belanghebbende heeft geen reactie van de inspecteur op zijn verzoek ontvangen, maar hij was er van uitgegaan dat hij uitstel had gekregen. De inspecteur stelt dat hij geen uitstelverzoek van belanghebbende ontvangen heeft.

2.7.

Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende uitstel heeft gekregen voor het indienen van de aangifte. Belanghebbende heeft gesteld uitstel te hebben verzocht, maar heeft niet kunnen aantonen dat het betreffende verzoek is verzonden aan de inspecteur. Ook mocht belanghebbende er naar het oordeel van de rechtbank niet van uitgaan dat er uitstel verleend was en dat de termijn anders was dan de termijn zoals vermeld in de aanmaning. Uit geen enkel stuk blijkt dat daar aanleiding voor was. Gelet op de uiterlijke termijn voor het doen van aangifte van 21 juli 2017 heeft belanghebbende dan ook te laat aangifte gedaan. De verzuimboete is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 67a van de AWR en met inachtneming van paragraaf 21 van het BBBB opgelegd.

2.8.

Bij het opleggen van een verzuimboete wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid van belanghebbende. Wel moet bij afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) aan de zijde van belanghebbende het opleggen van de verzuimboete achterwege blijven. Op belanghebbende rust de last feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken die leiden tot de conclusie dat sprake is van avas.

2.9.

Belanghebbende stelt dat hij er alles aan gedaan heeft door tijdig uitstel aan te vragen en door brieven te sturen naar de inspecteur waarin hij de inspecteur wees op dat hij uitstel had aangevraagd. De rechtbank vat dit op als een beroep op avas.

2.10.

Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van avas. Om daar een geslaagd beroep op te doen moet belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden in redelijkheid te vergen zorg hebben betracht om het verzuim te voorkomen. De enkele stelling dat belanghebbende om uitstel heeft verzocht is daartoe niet voldoende, nog los van het hiervoor gegeven oordeel van de rechtbank dat deze stelling niet aannemelijk is gemaakt. Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende nog andere inspanningen heeft verricht om het te laat doen van aangifte te voorkomen. Onder die omstandigheden is niet aannemelijk geworden dat er sprake is van avas.

2.11.

De rechtbank acht de boetes passend en geboden. Er zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding geven voor matiging van de boete.

2.12.

Wel vormt de duur van de procedure voor de rechtbank aanleiding tot matiging van de boete, omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste feitelijke instantie. De rechtbank stelt vast dat 28 september 2018 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat op dat moment de boete is opgenomen in de definitieve aanslag. De rechtbank doet uitspraak op 21 oktober 2021. Sinds de aankondiging van de boete zijn dan (afgerond) 37 maanden verstreken. De rechtbank stelt vast dat hiermee de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met 13 maanden.1 De vergrijpboete wordt daarom gematigd met 15% en vastgesteld op € 313.2

2.13.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard. De ambtshalve matiging van de boete is geen aanleiding voor een gegrondverklaring van het beroep. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 21 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.