Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5238, AWB - 20 _ 7038

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5238, AWB - 20 _ 7038

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
21 oktober 2021
Datum publicatie
8 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5238
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7038

Inhoudsindicatie

Belanghebbende en zijn ex-partner maken de afspraak om over het jaar van echtscheiding samen aangifte IB/PVV te doen als fiscaal partners voor het gehele jaar. De ex-partner houdt zich niet aan deze afspraak. De inspecteur corrigeert de aftrek van hypotheekrente, boeterente en advieskosten bij belanghebbende naar 50%. De rechtbank acht de correctie van de boeterente onterecht. Het beroep is gegrond.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/7038

uitspraak van 21 oktober 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 11 mei 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2016 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.910 en de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 797 (aanslagnummer [aanslagnummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde mr. G.A.M.J. Mulder, verbonden aan Mulder Fiscaal Interim Management, en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur].

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.602;

-

vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 971,40;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan hem vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende is op 2 mei 1991 gehuwd met mevrouw [ex-partner] (ex-partner). Belanghebbende en zijn ex-partner waren woonachtig aan de [adres] te [woonplaats] (de woning).

2.2.

Belanghebbende en zijn ex-partner hebben een echtscheidingsconvenant gesloten op 8 maart 2016. In het echtscheidingsconvenant is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:

woning

4.4

De echtelijke woning wordt tegen de (getaxeerde) onderhandse verkoopwaarde ad € 272.500 toegedeeld aan de man onder de verplichting de hierop rustende hypothecaire geldleningen voor zijn rekening te nemen en deze te voldoen als zijn eigen schuld met uitsluiting van de vrouw.

Het gaat om de volgende hypothecaire geldleningen:

-

de geldlening ad € 150.000,- in hypothecair verband bij [bank 1], kenmerk [kenmerk],

-

de geldlening ad € 125.000,- in hypothecair verband bij [bank 1], kenmerk [kenmerk].

4.4.a. Deze toedeling van de woning vindt plaats onder de opschortende voorwaarde dat de

hypotheeknemer de vrouw ontslaat uit de hoofdelijkheid van de verplichtingen met betrekking tot

de hypothecaire geldleningen.

(…)

4.4.e. De overdracht van het eigendomsaandeel en de betaling van de helft van de onderwaarde

vindt gelijktijdig plaats, uiterlijk binnen twee maanden na inschrijving van de echtscheiding in

de registers van de burgerlijke stand, tenzij partijen een latere datum overeenkomen. Indien

de echtelijke woning niet binnen 2 maanden of binnen de door partijen overeengekomen

periode is overgedragen zal de woning te koop gezet worden en worden overgedragen aan de

eerste belangstellende die naar oordeel van partijen een acceptabel bod uitbrengt, echter pas

nadat vrouw de man schriftelijk een termijn van minimaal twee weken heeft gesteld om alsnog

aan zijn verplichtingen te voldoen.

gebruiksrecht

(…)

4.4.g. Over de lastenverdeling t.a.v. de gezamenlijke woning, de kosten voor de huishouding, kosten kind en dergelijke tot ingangsdatum van de partneralimentatie zijn geen nadere afspraken

gemaakt. De normaal gangbare uitgaven voor het dagelijkse woninggebruik en levensonderhoud worden uit beider inkomens betaald. Bijzondere uitgaven worden in onderling overleg gedaan.”

2.3.

Op 13 mei 2016 is er een verzoek tot echtscheiding ingediend door belanghebbende en ex-partner. De echtscheiding is op 10 juni 2016 uitgesproken.

2.4.

Volgens de basisregistratie personen is de ex-partner is per 1 juni 2016 niet meer woonachtig in de woning. Belanghebbende is in de woning blijven wonen.

2.5.

Op de woning rustten twee gezamenlijke hypothecaire geldleningen, afgesloten bij [bank 1]. Het betrof een aflossingsvrije lening van € 125.000 en een annuïtaire lening van € 150.000. Met betrekking tot deze leningen is in 2016 een totaal van € 9.834 aan rente en € 34.617 aan boeterente betaald.

2.6.

In de akte van verdeling van 10 oktober 2016 is bepaald dat vanaf de overnamedatum van 10 oktober 2016 de woning geheel aan belanghebbende toekomt als ook de bijbehorende hypotheekschulden bij [bank 1]. De minuut van de akte vermeldt dat de akte van verdeling gepasseerd is om 8 uur en 35 minuten.

2.7.

Belanghebbende heeft de hypothecaire geldleningen van [bank 1] geherfinancierd bij [bank 2]. Het gaat om annuïtaire geldleningen voor een totaalbedrag van € 157.416 en om een aflossingsvrije lening voor een bedrag van € 125.000. De betreffende hypotheekakte is op 10 oktober 2016 gepasseerd om 8 uur en 45 minuten. Met betrekking tot deze geldleningen is in 2016 in totaal een bedrag van € 1.698 aan rente betaald.

2.8.

Belanghebbende heeft twee maal een aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 ingediend, op 10 maart 2017 en op 8 april 2017. In beide aangiften heeft belanghebbende verzocht om voor het gehele belastingjaar 2016 aangemerkt te worden als fiscaal partner met zijn ex-partner. De ex-partner heeft een aangifte IB/PVV ingediend zonder het verzoek om voor het gehele belastingjaar aangemerkt te worden als fiscaal partner.

2.9.

Belanghebbende heeft in het jaar 2016 inkomsten uit tegenwoordige arbeid genoten van € 90.555. De WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2016 is € 246.000.

2.10.

Belanghebbende heeft in zijn (tweede) aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 een bedrag aan negatieve inkomsten uit eigen woning aangegeven van € 48.230, bestaande uit een bedrag aan aftrekposten van € 50.075 en een eigenwoningforfait van € 1.845. Daarvan is € 45.392 aan belanghebbende toegerekend.

2.11.

Belanghebbende heeft een totale eigenwoningschuld per 31 december 2016 aangegeven van € 282.416. De aftrekposten bestaan uit betaalde rente van € 11.534, boeterente van € 34.617 en overige financieringskosten van € 3.924. De overige financieringskosten zijn als volgt gespecificeerd:

- Notariskosten hypotheek € 699

- Taxatiekosten € 475

- Kosten hypotheekadvies € 1.750

- Kosten hypotheekadvies € 1.000

2.12.

Met dagtekening 27 september 2019 is de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 (de aanslag) opgelegd. Bij het opleggen van de aanslag is afgeweken van de aangifte van belanghebbende, in de zin dat hij en zijn ex-partner niet zijn aangemerkt als fiscaal partners en het bedrag aan negatieve inkomsten uit eigen woning is gecorrigeerd naar € 25.827. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 59.910.

2.13.

De correctie van het bedrag aan negatieve inkomsten uit eigen woning is op het volgende gebaseerd:

-

het eigenwoningforfait is verminderd naar € 1.126, rekening houdend met 50% van het eigenwoningforfait tot 10 oktober 2016 en vanaf die datum 100% van het eigenwoningforfait;

-

de aftrekbare rente ten aanzien van de leningen bij [bank 1] is verminderd naar € 4.917, omdat belanghebbende volgens de inspecteur recht heeft op enkel 50% aftrek van deze rente;

-

de maximale eigenwoningschuld is vastgesteld op € 258.111;

-

gelet op de maximale eigenwoningschuld is de aftrekbare rente van de leningen bij [bank 2] beperkt tot € 1.552;

-

de aftrekbare boeterente is verminderd naar € 17.309, omdat belanghebbende volgens de inspecteur recht heeft op enkel 50% aftrek van deze rente;

-

de kosten hypotheekadvies van € 1.000 (betreft een factuur van [adviseurs] van 28 juni 2016) is verminderd met € 500, aangezien deze factuur volgens de inspecteur voor de helft belanghebbendes ex-partner aangaat; en

-

de resterende financieringskosten zijn verminderd met € 251 naar € 2.673, gelet op de hiervoor genoemde maximale eigenwoningschuld.

2.14.

Tussen partijen is het antwoord op de volgende vragen in geschil:

  1. Kan de ex-partner voor het gehele jaar 2016 worden aangemerkt als fiscaal partner van belanghebbende?

  2. Is het bedrag aan negatieve inkomsten uit eigen woning tot het juiste bedrag vastgesteld?

Fiscaal partnerschap

2.15.

In artikel 2.17, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) is – voor zover van belang – bepaald:

“Indien de belastingplichtige gedurende een deel van het kalenderjaar een partner heeft wordt hij voor de toepassing van dit artikel geacht het gehele kalenderjaar die partner te hebben gehad indien hij daarvoor samen met die partner kiest. De keuze wordt gemaakt bij verzoeken in verband met voorlopige teruggaaf of bij aangifte.(…)”

2.16.

Gelet op het voorgaande wordt het betoog van belanghebbende om toch als fiscaal partner met zijn ex-partner te worden aangemerkt verworpen. Immers is het een wettelijke eis dat gezamenlijk wordt verzocht om voor het gehele jaar aangemerkt te worden als fiscaal partners om gemeenschappelijke inkomensbestanddelen te verdelen. Aangezien niet in geschil is dat de ex-partner niet om fiscaal partnerschap voor het gehele jaar verzocht heeft, eindigt het fiscaal partnerschap op 1 juni 2016.1 De rechtbank begrijpt van belanghebbende dat er in zijn visie tussen hem en zijn ex-partner afspraken zijn gemaakt die niet zijn nagekomen, maar dat brengt niet mee dat de fiscale wet op een andere wijze dient te worden toegepast.

Negatieve inkomsten uit eigen woning

2.17.

Tussen partijen is niet in geschil dat de maximale eigenwoningschuld € 258.111 bedraagt. Ook zijn de correcties die met deze maximale eigenwoningschuld samenhangen niet in geschil. Derhalve zijn de volgende onderdelen nog in geschil:

- de correctie van de aftrekbare rente van de leningen bij [bank 1];

- de correctie van de aftrekbare boeterente;

- de correctie van de kosten hypotheekadvies (factuur [adviseurs] van 28 juni 2016).

2.18.

In artikel 3.111 van de Wet IB 2001 is – voor zover relevant – bepaald:

“1. In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder eigen woning: een gebouw, (…), voorzover dat de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van:

a. eigendom, waaronder begrepen economische eigendom (…) indien met betrekking tot die woning de belastingplichtige of zijn partner de voordelen geniet, de kosten en lasten op de belastingplichtige of zijn partner drukken en de waardeverandering de belastingplichtige of zijn partner grotendeels aangaat;”

2.19.

In artikel 3.115 van de Wet IB 2001 is bepaald:

“De voordelen uit een woning die voor twee of meer belastingplichtigen die geen partner van elkaar zijn samen een eigen woning is, worden voor elk van hen in aanmerking genomen naar de mate waarin zij op grond van artikel 3.111, eerste lid, tot de woning gerechtigd zijn.”

2.20.

Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende en zijn ex-partner juridisch ieder voor de helft eigenaar waren van de woning tot het moment van passeren van de akte van verdeling op 10 oktober 2016. Vanaf dat moment is belanghebbende de enige juridisch eigenaar van de woning.

Aftrekbare rente [bank 1]

2.21.

Belanghebbende stelt dat op 8 maart 2016 dan wel op 1 juni 2016 het volledige economische eigendom van de woning op belanghebbende is overgegaan, waardoor hem als enige de aftrek van de rente van de leningen bij [bank 1] aangaat. Hij stelt verder dat de rente volledig op hem heeft gedrukt.

2.22.

De rechtbank verwerpt dit betoog. Naar het oordeel van de rechtbank is het economische eigendom in de zin van artikel 3.111, eerste lid, onderdeel a van de Wet IB 2001 niet volledig naar belanghebbende overgegaan per 8 maart 2016 dan wel 1 juni 2016. Uit de afspraken zoals vastgelegd in het echtscheidingsconvenant (zie 2.2) volgt namelijk dat de woning aan belanghebbende wordt toebedeeld onder de opschortende voorwaarde dat de ex-partner ontslagen wordt uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschulden bij [bank 1]. Niet aannemelijk is dat deze opschortende voorwaarde voor 10 oktober 2016 is vervuld aangezien daar geen informatie over is aangedragen. Daarmee is niet aannemelijk gemaakt dat de man de economische eigendom eerder heeft verkregen dan 10 oktober 2016. Daarnaast volgt uit het echtscheidingsconvenant dat de kosten ten aanzien van de woning uit beider inkomens dienden te worden betaald tot de ingangsdatum van de partneralimentatie. Dit brengt met zich mee dat de kosten tot ingang van die datum ook op de ex-partner drukken en derhalve verhaald hadden kunnen worden. Dat belanghebbende stelt dat hij wel alle kosten betaald heeft, doet daar niets aan af nu de ingangsdatum van de partneralimentatie niet is gesteld of gebleken. Hij had deze kosten op basis van het echtscheidingsconvenant (deels) kunnen verhalen op zijn ex-partner. De aftrekbaarheid van de rente van de leningen bij [bank 1] is dan ook terecht gecorrigeerd.

Aftrekbare boeterente

2.23.

Ook ten aanzien van de boeterente stelt belanghebbende dat hij recht heeft op aftrek van het volledige bedrag in plaats van de helft, omdat hij het volledige bedrag heeft betaald. De inspecteur is van mening dat de boeterente maar voor de helft bij belanghebbende in aftrek kan komen, omdat de boeterente is opgekomen door de aflossing van de gezamenlijke schuld van belanghebbende en zijn ex-partner en omdat de aflosnota aan zowel belanghebbende als zijn ex-partner gericht is.

2.24.

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende recht heeft op aftrek van het volledige bedrag aan boeterente van € 34.617. De boeterente is een gevolg van het vroegtijdig aflossen van de leningen bij [bank 1]. Daarvoor is belanghebbende leningen aangegaan bij [bank 2]. Gelet op de in het echtscheidingsconvenant en de akte van verdeling gemaakte afspraken alsmede de omstandigheid dat de leningsovereenkomst met en hypotheekverstrekking aan [bank 2] door de notaris is gepasseerd nadat de akte van verdeling is gepasseerd, is de rechtbank van oordeel dat de boeterente voor rekening van belanghebbende komt en daarom alleen op hem drukt. Dat de eerdere aflosnota ter begroting van de omvang van de boeterente aan zowel belanghebbende als zijn ex-partner zijn gericht, betekent niet dat deze boeterente ook op hun beiden drukt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de notariële afrekening volgt dat de boeterente volledig bij belanghebbende in aanmerking is genomen alsmede dat de overbedelingsvordering van de ex-partner niet is gemuteerd na de uit het dossier blijkende verhoging van de boeterente. Daaruit volgt dat de boeterente geen onderdeel uitmaakt van de verrekeningafspraken tussen belanghebbende en zijn ex-partner. De aftrekbare boeterente is naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte gecorrigeerd.

Kosten hypotheekadvies

2.25.

Belanghebbende stelt dat de kosten voor hypotheekadvies (de factuur van [adviseurs] van 28 juni 2016) ten onrechte zijn gecorrigeerd, omdat de factuur volledig door hem betaald is en tevens aan hem toe te rekenen is.

2.26.

De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur deze kosten terecht heeft gecorrigeerd. Gelet op de periode zoals opgenomen in de factuuromschrijving – maart 2016 tot en met juni 2016 – alsmede het feit dat belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat deze nota zag op financieel advies rondom de afwikkeling van de echtscheiding is het naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat de kosten slechts op de situatie van belanghebbende zien. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de andere factuur van dezelfde adviseur die volledig in aftrek is toegestaan wel alleen op naam van belanghebbende staat en op een latere periode ziet.

Slotsom

2.27.

De boeterente is ten onrechte niet volledig in aftrek toegestaan door de inspecteur. Het beroep is derhalve gegrond verklaard. De aanslag is verminderd naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.602 (€ 59.910 verminderd met € 17.308) en de opgelegde beschikking belastingrente is dienovereenkomstig verminderd.

2.28.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Belanghebbende heeft verzocht om proceskostenvergoeding voor de beroepsfase en om vergoeding van reiskosten voor een bedrag van € 23,40 en verletkosten voor een bedrag van € 200 (4 uur à € 50). Ter zitting heeft de inspecteur aangegeven bij een gegrond beroep akkoord te zijn met een vergoeding van de reis- en verletkosten van belanghebbende. De rechtbank heeft de inspecteur dan ook veroordeeld tot het vergoeden van deze kosten tot een bedrag van € 223,40. De rechtbank overweegt daarbij dat – naast een verzoek om vergoeding voor rechtsbijstand – een belanghebbende ook kan verzoeken om vergoeding van zijn eigen reis- en verletkosten.

2.29.

De proceskosten voor de beroepsfase zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 748 (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1). Het totaal aan proceskostenvergoeding bedraagt derhalve € 971,40.

Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat hij ook bij de voorbereiding van het beroepschrift rechtsbijstand heeft gekregen van zijn gemachtigde. De inspecteur heeft betwist dat er sprake is geweest van beroepsmatig verleende rechtsbijstand bij de voorbereiding van het beroepschrift. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 20022 kunnen de kosten van beroepsmatige rechtsbijstand die is verleend bij de voorbereiding van het beroepschrift voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet op de betwisting van de inspecteur, niet voldoende aannemelijk is geworden dat aan belanghebbende beroepsmatige rechtsbijstand is verleend bij de voorbereiding van het beroepschrift. Derhalve is hiervoor geen punt toegekend.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 21 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.