Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5291, AWB 18/4077

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5291, AWB 18/4077

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
13 oktober 2021
Datum publicatie
22 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5291
Zaaknummer
AWB 18/4077

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer: BRE 18/4077

uitspraak van 13 oktober 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 29 december 2017 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2013 aan belanghebbende opgelegd (hierna: de aanslag). Tevens is bij beschikking een verzuimboete opgelegd (hierna: de boetebeschikking).

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en boetebeschikking.

1.3.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. De griffier heeft van belanghebbende griffierecht geheven van € 46.

1.5.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek en een aanvulling daarop ingediend. De inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingediend. Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie van dupliek gereageerd.

1.7.

De inspecteur heeft met betrekking tot een stuk dat afkomstig is van de kennisgroep Winstfaciliteiten en firmaproblematiek van de Belastingdienst (hierna: de kennisgroep) een verzoek om geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 Awb ingediend. Dit verzoek is behandeld door de geheimhoudingskamer van de rechtbank. Bij uitspraak van 26 februari 2019 heeft de geheimhoudingskamer1 dit verzoek gehonoreerd. De geheimhoudingskamer heeft geoordeeld dat de inspecteur kan volstaan met het overleggen van het geschoonde stuk zoals opgenomen in bijlage 32 bij het in beroep ingediende verweerschrift.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2021 te Breda. De onderhavige zaak en de zaak met het nummer BRE 18/4078 ten name van [de echtgenote] zijn op deze zitting gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

1.9.

De inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar belanghebbende. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Met ingang van [datum] 2009 voeren belanghebbende en zijn echtgenote, [de echtgenote] , (hierna: de echtgenote) (hierna tezamen: de overnemers) met [de overdragers] (hierna tezamen: de overdragers) een varkenshouderij in de vorm van een vennootschap onder firma genaamd “ [VOF ] ” (hierna: de VOF). Tot [datum] 2009 werd de varkenshouderij door de overdragers uitgeoefend in de vorm van een maatschap.

2.2.

De voorwaarden omtrent de samenwerking in de VOF en de verdeling van het bedrijfsresultaat van de VOF zijn vastgelegd in een overeenkomst van 27 maart 2009 (hierna: de VOF-overeenkomst). De overdragers hebben de eigendom van roerende zaken, voorraden, kennis, zakelijke relaties en arbeid ingebracht. Bovendien hebben de overdragers het gebruik en genot van bedrijfsgebouwen, erfvoorzieningen, wegen en varkensrechten uitgedrukt in 1.606,6 varkenseenheden ingebracht. De overnemers hebben de eigendom van de bedrijfserfgrond, kennis, zakelijke relaties en arbeid ingebracht. De roerende en onroerende zaken waarvan de eigendom is ingebracht in de VOF vormen het vennootschappelijk vermogen. De roerende en onroerende zaken waarvan uitsluitend het gebruik en genot is ingebracht, vormen het buitenvennootschappelijk vermogen.

2.3.

De vennoten hebben als gevolg van hun inbreng een vordering op de kapitaalrekening van de VOF gekregen die gelijk is aan het bedrag of de waarde van hun inbreng in de VOF.

2.4.

Omtrent de verdeling van winst en verlies zijn partijen het volgende in de VOF-overeenkomst overeengekomen, waarbij de overdragers in deze overeenkomst worden aangeduid als “vennoten sub 1” en de overnemers als “vennoten sub 2”:

“Artikel 11:

1. Het jaarlijkse bedrijfsresultaat van de vennootschap onder firma wordt verdeeld, steeds met inachtneming van de navolgende aandelen in het bedrijfsresultaat, en ongeacht of het bedrijfsresultaat positief of negatief is.

2. Iedere vennoot ontvangt of draagt jaarlijks als aandeel in het bedrijfsresultaat een vergoeding over zijn aandeel in het kapitaal van de vennootschap per het begin van het boekjaar, gelijk aan een rentepercentage van 4,5%.

3. De vennoten sub 1 ontvangen jaarlijks een vergoeding voor de inbreng van het gebruik en genot in de vennootschap van de onroerende zaken en de aan het bedrijf behorende varkensrechten, in artikel 3 van deze overeenkomst voornoemd, ter grootte van € 20.025 exclusief omzetbelasting.

4. De vennoten sub 1 ontvangen een arbeidsvergoeding vooraf welke vastgesteld wordt bij 1.236 uren op jaarbasis op € 30.900,- exclusief omzetbelasting.

5. Hetgeen na de hiervoor vermelde vergoedingen als saldo resteert, wordt indien dit saldo positief is, als volgt verdeeld:

De vennoten sub 1 ontvangen 5 procent

De vennoten sub 2 ontvangen 95 procent

6. Hetgeen na de hiervoor vermelde vergoedingen als saldo resteert, wordt indien dit saldo negatief is, als volgt verdeeld:

De vennoten sub 1 dragen 0 procent

De vennoten sub 2 dragen 100 procent.

4. De overdrachts- of stakingswinsten of -verliezen worden als volgt verdeeld:

De vennoten sub 1 ontvangen c.q. dragen 0 procent.

De vennoten sub 2 ontvangt c.q. draagt 100 procent.

5. De aanspraken op investeringsbijdragen dan wel andere bedrijfsmatig verstrekte bijdragen of investeringsfaciliteiten, worden door de vennoten genoten overeenkomst hun winstaandeel bij een positief resultaat.

6. De verdeling van het bedrijfsresultaat kan jaarlijks in onderling overleg worden gewijzigd. Ten aanzien van de gewerkte uren door de vennoten sub 1 wordt opgemerkt dat de uren jaarlijks in onderling overleg achteraf nader kunnen worden vastgesteld. De arbeidsbeloning zal dan evenredig worden herrekend.”

2.5.

Op 27 maart 2009 hebben de overdragers en overnemers een tweede overeenkomst (hierna: de sideletter) gesloten waarin nadere voorwaarden zijn opgenomen over de samenwerking in de VOF en de voorgenomen overdracht van de varkenshouderij per [datum beëindiging] 2012 aan de overnemers. De sideletter luidt, voor zover relevant, als volgt, waarbij de overdragers in deze overeenkomst worden aangeduid als “partijen sub 1” en de verkrijgers als “partijen sub 2”:

In aanmerking nemende:

Dat partijen sub 1 en partijen sub 2 per [datum] 2009 een overeenkomst van vennootschap onder firma hebben gesloten;

Dat partijen sub 1 en partijen sub 2 per [datum beëindiging] 2012 de vennootschap onder firma wensen te beëindigen waarbij partij 2 de onderneming kan overnemen;

Dat partijen sub 1 en partijen sub 2 nu concrete afspraken willen maken met betrekking tot de overnamesom en de verdere afwikkeling van de overname;

Dat partijen sub 1 en partijen sub 2 gebruik willen maken van de regeling als bedoeld in artikel 3.63 Wet Inkomstenbelasting 2001 ook wel bekend onder de naam “geruisloze doorschuiving” of het vervangende artikel waarin bedoelde faciliteit wettelijk wordt geregeld;

Komen het volgende overeen:

Artikel 1:

Partijen sub 2 nemen per [datum overname] 2012 het aandeel in vennootschap onder firma “ [VOF ] ” van de partijen sub 1 over. De partijen sub 1 zullen medewerking verlenen aan de overdracht van het aandeel in vennootschap onder firma “ [VOF ] ”.

Partijen sub 2 nemen per [datum overname] 2012 de bedrijfsmiddelen over welke in gebruik en genot zijn ingebracht door de partijen sub 1 volgens de overeenkomt van vennootschap onder firma. De partijen sub 1 zullen medewerking verlenen tot de overdracht van de bedrijfsmiddelen welke door hen in gebruik en genot zijn ingebracht in vennootschap onder firma “ [VOF ] .

Artikel 2:

De overdracht van het aandeel in vennootschap onder firma “ [VOF ] ” door de partijen sub 1 aan de partijen sub 2 zal plaatsvinden door gebruik te maken van de regeling als bedoeld in artikel 3.63 Wet Inkomstenbelasting 2001 of het vervangende artikel waarin bedoelde faciliteit wettelijk wordt geregeld.

Beide partijen zullen alle medewerking verlenen bij de toepassing van artikel 3.63 Wet

Inkomstenbelasting 2001 of vervangende artikel waarin bedoelde faciliteit wettelijk wordt geregeld.

Artikel 3:

1. De overnamesom van de door de partijen sub 1 in gebruik en genot ingebrachte bedrijfsmiddelen overeenkomstig artikel 3 onder A nummer 2 en nummer 3 van de overeenkomst van vennootschap onder firma wordt vastgesteld op € 445.000 exclusief eventueel verschuldigde omzetbelasting en/of overdrachtsbelasting.

2. Het aandeel in het kapitaal van de partijen sub 1 in vennootschap onder firma “ [VOF ] ” zal door partijen sub 2 aan de partijen sub 1 worden uitbetaald.

(…)

Artikel 5:

1. Indien één van de partijen nalatig is of blijft in de nakoming van één of meer van haar uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, kan de wederpartij van de nalatige deze overeenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan de nalatige.

2. Ontbinding op grond van tekortkoming is slechts mogelijk na voorafgaande in gebrekestelling. Bij ontbinding van deze overeenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van € 200.000, - verbeuren, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding en vergoeding van kosten en verhaal.”

2.6.

Tot de gedingstukken behoort een tussen de VOF en “ [VOF 2] ” gesloten “Voergeldovereenkomst vleesvarkens” met dagtekening 27 maart 2009.

2.7.

Bij notariële akte van 7 januari 2010 hebben de overdragers de hierna opgenomen roerende en onroerende zaken aan de overnemers geleverd voor een koopsom van, in totaal, € 905.000:

“(…) het woonhuis met ondergrond en erf, bedrijfsondergrond en cultuurgrond, plaatselijk bekend [adres] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] sectie [sectie] nummers:

- [nummer 1] , groot drie hectare, zevenenveertig are en vijfenvijftig centiare (3 ha, 47 a en 55 ca);

- [nummer 2] groot één hectare, vijftien are en negentig centiare (1 ha, 15 a en 90 ca); en

- [nummer 3] groot één hectare, zeventien are en tachtig centiare (1 ha, 17 a en 80 ca);

evenals alle roerende zaken die volgens verkeersopvatting bestemd zijn om voormelde zaak duurzaam te dienen en door hun vorm als zodanig zijn te herkennen;

alsmede alle toeslagrechten die op grond van Verordening (EG) 1782/2003 zijn voorgesteld voor de tot het bedrijf behorende hectaren grond en productie-eenheden;

hierna ook te noemen het verkochte, door koper te gebruiken als varkenshouderij met bedrijfswoning en cultuurgrond. (…)”

2.8.

Bij deze notariële akte is ten behoeve van de overdragers een recht van opstal gevestigd op een perceel met een oppervlakte van 7.200 m². Op dit perceel bevinden zich bedrijfsgebouwen en wegen. Alleen het gebruik en genot van deze opstallen is door de overdragers in de VOF ingebracht.

2.9.

Op 4 mei 2010 hebben de overdragers een “Formulier Aanvraag overdracht van dierproductierechten” bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ingediend. In dit formulier zijn de overdragers aangemerkt als vervreemder van 1606,6 varkenseenheden en de VOF als verwerver. In het formulier is aangevinkt dat sprake is van lease.

2.10.

De overdragers zijn tot augustus 2012 in de op het bedrijfserf gelegen boerderij blijven wonen. In dit kader hebben zij huur voldaan aan de overnemers. De overdragers hebben, in de hoedanigheid van vennoot van de VOF, tot augustus 2012 werkzaamheden op de varkenshouderij uitgevoerd.

2.11.

De overdragers hebben in een procedure voor de arbitragecommissie, zoals bedoeld in het Arbitragereglement van 1 september 2001 van de Stichting Instituut voor Agrarisch Recht (hierna: de arbitragecommissie), onder meer gevorderd om de VOF te ontbinden en verkrijgers te veroordelen tot naleven van de VOF-overeenkomst en de sideletter.

2.12.

Bij vonnis van 29 augustus 2013 heeft de arbitragecommissie bepaald dat de VOF per 1 september 2013 zal worden ontbonden. Bovendien heeft de arbitragecommissie geoordeeld dat de overdragers en overnemers gehouden zijn om uitvoering te geven aan de VOF-overeenkomst en de sideletter. Dit omvat de verplichting tot betaling van een bedrag van € 445.000 door de overnemers voor overname van het buitenvennootschappelijk vermogen en de verplichting tot het indienen van een gezamenlijk verzoek om toepassing van artikel 3.63 Wet IB 2001.

2.13.

Bij notariële akte van 26 november 2013 is zowel het vennootschappelijk als buitenvennootschappelijk vermogen van de VOF aan de overnemers geleverd. De in deze notariële akte opgenomen overnamesom bedraagt € 445.000. Deze overnamesom is gesplitst in een bedrag van € 217.711 voor overname van de bedrijfsgebouwen inclusief voorzieningen en een bedrag van € 227.289 voor overname van de varkenseenheden. In de notariële akte is opgenomen dat zowel de overdragers als overnemers in de aangifte IB/PVV 2013 een beroep zullen doen op toepassing van artikel 3.63 Wet IB 2001.

2.14.

De overnemers hebben in een civiele procedure bij rechtbank Gelderland verzocht om vernietiging van het vonnis van de arbitragecommissie. Bij tussen- en eindvonnis van 16 juli 20142 respectievelijk 3 december 20143 heeft rechtbank Gelderland deze vordering afgewezen. Met betrekking tot de verplichting tot het indienen van een verzoek om toepassing van artikel 3.63 Wet IB 2001 heeft rechtbank Gelderland overwogen dat het eindoordeel op dit punt aan de belastingrechter toekomt, doch dat de door partijen overeengekomen gezamenlijke indiening van het verzoek niet bij voorbaat kansloos lijkt. Daarnaast heeft rechtbank Gelderland overwogen dat dit verzoek op een verdedigbaar standpunt lijkt te berusten, waardoor geen sprake is van een fiscaal beboetbaar feit en/of handelen in strijd met de wet, openbare orde of goede zeden. Rechtbank Gelderland laat derhalve de verplichting tot het indienen van dit verzoek in stand.

2.15.

De overnemers hebben bij hof Arnhem-Leeuwarden hoger beroep ingesteld tegen het tussen- en eindvonnis van rechtbank Gelderland.

2.16.

Op 20 april 2015 heeft een overleg plaatsgevonden tussen de toenmalige gemachtigde van belanghebbende, P.J.J.G. Janssen, werkzaam bij ABAB, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] (hierna: [inspecteur 1] ) en [inspecteur 2] . P.J.J.G. Janssen heeft de inhoud van dit gesprek als volgt weergegeven in de e-mail van 23 april 2015 die is gericht aan de toenmalige advocaat van de overnemers:

“(…) Afgelopen maandag, 20 april, heb ik een overleg gehad met de heren [inspecteur 2] en [inspecteur 1] van de belastingdienst inzake mijn verzoek tot vooroverleg met betrekking tot de aangiften inkomstenbelasting 2013 van de heer en mevrouw [belanghebbende] .

(…)

De heren [inspecteur 2] en [inspecteur 1] gaven vooraf het volgende aan:

- Ook de belastingdienst is van mening dat het samenwerkingsverband in combinatie met de overeenkomst alleen opgezet is om oneigenlijk gebruik te maken van de fiscaal geruisloze doorschuiffaciliteit in de Wet IB 2001;

- Als de constructie vooraf voorgelegd zou zijn aan de belastingdienst, zou de belastingdienst niet akkoord zijn gegaan met de constructie.

De heren [inspecteur 2] en [inspecteur 1] gaven aan dat er nagenoeg geen jurisprudentie is met betrekking tot soortgelijke gevallen. Ook de Belastingdienst had alleen de uitspraak van Gerechtshof Arnhem/Leeuwarden inzake de overdracht van een melkquotum vanuit een samenwerkingsverband. Dit is dezelfde uitspraak die collega Ben Groenen ook aangehaald heeft. In deze zaak had de verkoper zich het recht voorbehouden om na afloop van de termijn van drie jaren het quotum aan te bieden aan de koper. Koper had een afnameplicht. Bij één van de overwegingen haalde het Hof aan dat er geen afspraken waren gemaakt als zich de situatie zou voordoen dat de melkquotering binnen de periode van drie jaren zou worden afgeschaft.

Na discussie gaven de heren [inspecteur 2] en [inspecteur 1] het volgende aan:

- De belastingdienst dient zowel de aangiften inkomstenbelasting van [belanghebbende] als van [de overdragers] te beoordelen.

- Er is hoger beroep aangetekend en er is nog geen artikel 3.63 Wet IB 2001 verzoek. Door het hoger beroep is het nog hoogst onzeker of er wel een art. 3.63 verzoek ingediend wordt.

- De heren kunnen zelf niet de gevolgen van de overweging van Hof Arnhem (tenietgaan rechten) beoordelen. Dit willen ze voorleggen aan de kennisgroep van de belastingdienst.

- Naar de mening van de heren is de reactie van de belastingdienst voor het hoger beroep niet interessant aangezien aangegeven is in het vonnis dat uiteindelijk de belastingrechter dient te beoordelen.

Gevolg is dat wij als reactie op het vooroverleg een brief ontvangen waarin de belastingdienst aangeeft dat ze de problematiek voorleggen aan de kennisgroep van de belastingdienst. Met enig geluk hebben wij dan voor de zomervakantie een reactie van de kennisgroep. Meest aannemelijk is dat de reactie na de zomervakantie ontvangen wordt. (…)”

2.17.

Belanghebbende heeft op 29 juli 2015 aangifte IB/PVV 2013 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 107.077 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 16.495 (hierna: de aangifte). Belanghebbende heeft bij aangifte verzocht om toepassing van artikel 3.63 Wet IB 2001 en is bij het opstellen van de aangifte uitgegaan van toepassing van deze faciliteit.

2.18.

Ook de echtgenote en de overdragers hebben in de door hen ingediende aangiften IB/PVV 2013 verzocht om toepassing van artikel 3.63 Wet IB 2001 en zijn bij het opstellen van de aangiften uitgegaan van toepassing van deze faciliteit.

2.19.

Met dagtekening 29 december 2017 is de aanslag conform de aangifte opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 107.077 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 16.495. Gelijktijdig met de aanslag is aan belanghebbende de boetebeschikking van € 226 opgelegd.

2.20.

Bij de aan de echtgenote en de overdragers opgelegde aanslagen IB/PVV 2013 is eveneens uitgegaan van toepassing van artikel 3.63 Wet IB 2001. De aanslagen aan de overdragers zijn in dezelfde periode opgelegd als de onderhavige aanslag. De echtgenote heeft bezwaar gemaakt tegen de aan haar opgelegde aanslag. De rechtbank doet heden eveneens uitspraak in die procedure waaraan de rechtbank het nummer 18/4078 heeft toegekend. De overdragers hebben geen bezwaar gemaakt tegen de aan hen opgelegde aanslagen IB/PVV 2013. De aan de overdragers opgelegde aanslagen IB/PVV 2013 staan daarmee onherroepelijk vast. De navorderingstermijn is verstreken.

2.21.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2013 en de bijbehorende boetebeschikking. Op 4 april 2018 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden (hierna: het hoorgesprek). Voorafgaande aan het hoorgesprek is inzage verleend in de op de zaak betrekking hebbende stukken. De inspecteur heeft geen inzage verleend in stukken die betrekking hebben op in verband met de onderhavige casus aan de kennisgroep voorgelegde vragen en de beantwoording hiervan.

2.22.

De geheimhoudingskamer heeft op 26 februari 2019 uitspraak gedaan in de onder 1.7. genoemde procedure. De geheimhoudingskamer heeft als volgt overwogen:

“2.6. De inspecteur heeft de inhoud van bijlage 32 geschoond omdat sprake is van een

intern advies. Als reden heeft de inspecteur aangevoerd dat het geschoonde deel een

toelichtende beschouwing (en/of sterkte/zwakte-analyse) van een kennisgroepstandpunt is

dat onderdeel is van een meningsvormend proces voor intern beraad van een beperkt aantal

betrokkenen binnen de Belastingdienst, welke tevens geen door de staatssecretaris

gesanctioneerd beleid betreft.

2.7.

De geheimhoudingskamer is, na kennisname van het geschoonde deel, van oordeel

dat de door de inspecteur aangevoerde gewichtige reden aanzienlijk zwaarder weegt dan het

belang van belanghebbenden bij onbeperkte kennisneming van bijlage 32, omdat ook de

inspecteur recht heeft op vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch beraad. Het onderdeel

‘beschouwing’ van bijlage 32 hoeft daarom niet te worden prijsgegeven.”

2.23.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft op 30 april 2019 arrest gewezen in de onder 2.15. genoemde procedure.4 De vordering van de overnemers is afgewezen.

3 Geschil

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Zijn in de bezwaarfase alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage gelegd?

2. Heeft de inspecteur in beroep alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?

3. Heeft de inspecteur terecht de faciliteit uit artikel 3.63 Wet IB 2001 (hierna: de faciliteit) toegepast?

4. Indien vraag 3 door de rechtbank bevestigend wordt beantwoord; Mocht belanghebbende er gerechtvaardigd op vertrouwen dat het door hem ingediende verzoek om toepassing van de faciliteit zou worden afgewezen?

5. Indien door de rechtbank vraag 3 bevestigend en vraag 4 ontkennend wordt beantwoord; Is de inspecteur bij berekening van het aan belanghebbende toe te rekenen ondernemingsvermogen uitgegaan van te lage boekwaarden?

3.2.

De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting het standpunt dat wegens onvoldoende voorbereiding van de bezwaarbehandelaars het hoorgesprek niet aan de hieraan gestelde voorwaarden voldeed, zodat terugwijzing moet plaatsvinden, ingetrokken. Ook de stelling dat toepassing van de faciliteit strijd oplevert met het gelijkheidsbeginsel en het verzoek om in dit kader de heer [X] (hierna: [X] ) en de heer [inspecteur 2] als getuigen te horen, is door hem ter zitting ondubbelzinnig en zonder voorbehoud ingetrokken.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 88.119 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 16.495.

3.4.

De inspecteur concludeert tot handhaving van de aanslag en de boetbeschikking. Ingeval de rechtbank van oordeel is dat het gelijk aan belanghebbende is, bestaat er cijfermatig geen geschil en dient de aanslag overeenkomstig de berekening van belanghebbende te worden verminderd, aldus de inspecteur. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat de rechten van de Belastingdienst met betrekking tot het jaar 2009 zijn veiliggesteld doordat aan de overdragers navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 zijn opgelegd waarbij de faciliteit buiten toepassing is gelaten.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing