Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5307, BRE 19/1624

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5307, BRE 19/1624

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
21 oktober 2021
Datum publicatie
8 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5307
Zaaknummer
BRE 19/1624

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft in verband met haar verkoop en levering van een paard, in haar aangifte omzetbelasting het nultarief geclaimd, omdat, zoals zij primair stelt, het paard in verband met haar levering is uitgevoerd naar de Verenigde Staten. De inspecteur heeft het nultarief geweigerd, en een naheffingsaanslag opgelegd. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende met hetgeen zij heeft overgelegd en verklaard niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij tot aan het moment van uitvoer de macht om als eigenaar over het paard te beschikken bezat en aldus de uitvoer in het kader van haar levering heeft plaatsgevonden. Subsidiair voert belanghebbende aan dat haar levering van het paard niet in Nederland heeft plaatsgevonden maar in België. Gelet op het gegeven oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar levering een levering betreft die verband houdt met de uitvoer van het paard, oordeelt de rechtbank dat de stelling dat haar levering in België heeft plaatsgevonden omdat het vervoer naar Schiphol daar is aangevangen, evenmin slaagt. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de levering niet in Nederland heeft plaatsgevonden. De naheffingsaanslag is dus terecht opgelegd. Voor dat geval heeft belanghebbende betoogd dat de nageheven omzetbelasting tot een te hoog bedrag is vastgesteld, omdat dat zij de omzetbelasting niet op haar afnemer kan verhalen en dat de omzetbelasting geacht dient te worden in de gefactureerde omzet te zijn begrepen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de stelling van belanghebbende dat zij de omzetbelasting niet op haar afnemer kan verhalen, onvoldoende weersproken. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat de naheffingsaanslag verminderd moet worden tot (19/119 x € 700.000 is) € 111.764.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 19/1624

uitspraak van 21 oktober 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd en bij gelijktijdige beschikking belastingrente in rekening gebracht (aanslagnummer [nummer] F.01.2501).

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 maart 2019 de naheffingsaanslag en beschikking belastingrente verminderd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 1 april 2019, ingekomen bij de rechtbank op 4 april 2019, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 345.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De griffier heeft belanghebbende, bij brief van 3 augustus 2021 aan haar gemachtigde, uitgenodigd om te verschijnen tijdens de zitting op donderdag 9 september 2021. Bij e-mailbericht van 6 september 2021 heeft belanghebbende verzocht om verdaging van de zitting. De rechtbank heeft dit verzoek bij brief van 7 september 2021 afgewezen.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, mr. J. Linssen, verbonden aan Jacq. Linssen btw advies gevestigd te Maastricht, en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur] .

1.7.

Belanghebbende heeft ter zitting aan de rechtbank en aan de inspecteur een pleitnota overgelegd. Belanghebbende heeft bij de pleitnota nadere stukken ingediend.

1.8.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is een vennootschap die blijkens uittreksel van de Kamer van Koophandel statutair gevestigd is in [plaats 6] en kantoor houdt te [vestigingsplaats] .

2.2.

De activiteiten van belanghebbende bestaan uit:

- deelname aan springwedstrijden;

- handel in springpaarden;

- het trainen van paarden van derden;

- het fokken van paarden;

- het verkopen van sperma.

2.3.

Belanghebbende beschikt over stallen in Nederland en België.

2.4.

[persoon A] (hierna: [persoon A] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende. [persoon A] is professioneel springruiter.

2.5.

Belanghebbende heeft op 17 juli 2012 het paard genaamd [het paard] (hierna: het paard) gekocht.

2.6.

Blijkens een door de inspecteur overgelegd wedstrijdoverzicht heeft [persoon A] met het paard onder meer wedstrijden gereden in La Coruña (27 juli 2012) en Valkenswaard (17 augustus 2012).

2.7.

Vervolgens heeft belanghebbende het paard verkocht voor € 700.000. Voor deze verkoop heeft belanghebbende te [plaats 6] een factuur opgesteld met dagtekening 31 augustus 2012, nummer 1226 en omschrijving “The sale of the horse [het paard] , mare, born [jaar] [aanduiding] )”. Over de verkoopprijs is geen omzetbelasting berekend. Op de factuur is aangegeven “btw verlegd”.

2.8.

Van voornoemde factuur zijn in beroep twee versies overgelegd. De eerste versie van de factuur bevat geen geadresseerde. In de bijlage bij de factuur is het volgende opgenomen:

[het paard] is verkocht naar [vennootschap Z] in Amerika voor € 700.000,- en geëxporteerd uit Europa d.d. 29-09-2012”. Verder staat op de bijlage handgeschreven “[vennootschap Y] [adres 1] USA”.

Op de tweede versie van de factuur is als geadresseerde vermeldt “[vennootschap Y] [adres 1] USA”. De tweede versie van de factuur bevat geen bijlage.

2.9.

[vennootschap Z] (hierna: [vennootschap Z] ) is een op de Britse Maagdeneilanden gevestigde vennootschap, waarvan de aandelen worden gehouden door [persoon B] (hierna: [persoon B] ).

2.10.

[persoon C] is eigenaar van [vennootschap Y] , een in de Verenigde Staten gevestigde vennootschap (hierna: [vennootschap Y] ). De dochter van [persoon C] , [persoon D] , is internationaal springruiter.

2.11.

Blijkens een rapport, uitgebracht door [dierenarts] , dierenarts, namens [dierenartspraktijk] te [plaats 1] , New York (Verenigde Staten) is het paard op 31 augustus 2012 gekeurd. De keuring vond plaats in Someren. Op het rapport is als koper van het paard [persoon E] vermeld.

2.12.

[persoon E] (hierna: [persoon E] ) is een Amerikaanse springruiter.

2.13.

Verder zijn blijkens een afschrift van een bankrekening van [vennootschap Z] aangehouden bij [zwitserse bank] , de volgende transacties verricht:

-

Op 21 september 2012 is een bedrag van € 3.250.000 op de bankrekening bijgeschreven, afkomstig van “[persoon C] [persoon H] Comm Prop”.

-

Op 24 september 2012 is een bedrag van € 700.000 van de bankrekening overgeboekt naar “[belanghebbende]

2.14.

In een e-mailbericht van [vervoerbedrijf A] verzonden aan [vervoerbedrijf B] van 26 september 2012 is onder meer het volgende vermeld:

“[…] Komt nog 1 paard bij voor op te halen een merrie, zie de gegevsn in de bijlage. CEM is wel bij lelystad gedaan

Ontvanger is ook [bedrijf C]

Paard staat bij

[persoon A]

[adres 2]

[plaats (Belgie)]

[…]”

2.15.

Op 30 september 2012 heeft [vervoerbedrijf B] aan [vervoerbedrijf A] gefactureerd:

“27-09-12 27009 1 Paard(en) van [plaats (Belgie)] naar Schiphol […]

27-09-12 27009 Gezondheidscertificaten 3de landen […] ”

2.16.

Verder is voor het paard op 28 september 2012 te [plaats 2] een gezondheidscertificaat voor uitvoer naar de Verenigde Staten afgegeven door [persoon I] waarop onder meer het volgende ten aanzien van het paard is vermeld:

“1. has been resident in the Netherlands during the last 60 days prior to export”

2.17.

Op 28 september 2012 heeft [vervoerbedrijf A] een factuur aan [bedrijf C] , gevestigd in de Verenigde Staten, opgesteld voor:

-

“Airfreight 2 hss AMS-NYC incl airport handling, export papers, customs formalities, phone/fax and agency-fee,

-

Fuel surcharges

-

Security-fee

-

Raodtransport from stable to AMS Airport

-

Healthcertificate for the USA”.

Verder is op de factuur vermeld dat de behandeldatum/shipping date 29 september 2012 is. Tot slot worden de afzender en ontvanger op de factuur als volgt omschreven:

“Ex: [persoon G] -Holland

G. [persoon A] -Belgium

To: [persoon E] -USA”

2.18.

Op het exportdocument van het paard dat is afgegeven op 29 september 2012 is “[persoon A] [adres 2] [plaats (Belgie)] BE” vermeld als afzender. Verder noemt het document Nederland als land van uitvoer en de Verenigde Staten als land van bestemming.

2.19.

Blijkens het door de inspecteur overgelegde wedstrijdoverzicht heeft [persoon D] op 12 maart 2013 eerst na 17 augustus 2012 (zie 2.6) een wedstrijd met het paard gereden in [plaats] (Florida).

2.20.

In de aangifte omzetbelasting heeft belanghebbende in verband met de verkoop en levering van het paard het 0%-tarief geclaimd omdat sprake is van export. Op 23 oktober 2017 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2017. Gedurende het boekenonderzoek is, ter behoud van rechten, een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd over 2012.

2.21.

Na afronding van het boekenonderzoek is bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 133.000, zijnde 19 procent van € 700.000. De bij de naheffingsaanslag opgelegde belastingrente bedraagt na bezwaar € 25.085.

2.22.

Ter zitting heeft belanghebbende bij haar pleitnota een verklaring van [persoon B] overgelegd van 27 augustus 2020, waarin, onder meer, het volgende is vermeld:

“During the international horse show at La Coruna, Spain from 27-07-2012 till 29-07-2012 the performance of [het paard] caught my eye and introduced the horse to [persoon E] . [persoon E] answered the horse might fit for my student [persoon D] of [vennootschap Y] based in [plaats 3] , USA.

1 contacted the owner Mr. [persoon A] of [belanghebbende] if the horse was for sale, he replied it is. The price was negotiated. The deal was done subject to the outcome of the medical examination.

In the meantime, [persoon E] tried the horse and introduced [het paard] to his student [persoon D] and got approval to purchase. With this the deal between [vennootschap Z] and [vennootschap Y] , [plaats 3] , USA was concluded.

On August 31, 2012, the pre-purchase examination ordered by our client [vennootschap Y]

took place at Veterinair Centrum Someren, in presence of clients veterinary Dr. [dierenarts] of [plaats 1] , NY, USA.

After the approval by [dierenarts] on the medical condition and blood examinations the sale was a fact.

On September 21, 2012 [vennootschap Z] received the money transfer from [persoon C] and [persoon H] common property on behalf of [vennootschap Y] and paid on September 24, 2012 the purchase price to [belanghebbende] .

Thereafter, [vennootschap Y] ordered their forwarder to transport the horse to the USA. The Dutch representative of their forwarder [vervoerbedrijf A] took care of the transport from [plaats (Belgie)] -Achel, Belgium to Amsterdam Schiphol Airport and arranged the issuance of the health certificate by the NVWA. The horse left on September 29, 2012 the Netherlands to the USA.

During the period of the negotiations, medical examination, and the time that the horse was transported to Amsterdam Airport the horse was at no moment in the possession of our client nor ourselves.”

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de inspecteur terecht en niet tot een te hoog bedrag een naheffingsaanslag in de omzetbelasting heeft opgelegd. Enerzijds is daartoe in geschil of de inspecteur toepassing van het zogeheten nultarief terecht heeft geweigerd voor de levering van het paard door belanghebbende. Anderzijds is in geschil of de betreffende levering van belanghebbende heeft plaatsgevonden in Nederland. Voor het geval de naheffingsaanslag terecht is opgelegd is in geschil of de omzetbelasting terecht is berekend over het bedrag van € 700.000.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt alle vragen ontkennend en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en primair tot vernietiging en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag. De inspecteur neemt het tegengestelde standpunt in en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing