Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5435, AWB - 20 _ 7654 en 21 _ 118

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5435, AWB - 20 _ 7654 en 21 _ 118

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
28 oktober 2021
Datum publicatie
15 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5435
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7654 en 21 _ 118

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 20/7654 en 21/118

uitspraak van 28 oktober 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 2 september 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzing van zijn verzoek om ambtshalve vermindering van de beschikking belastingrente bij de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2014 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.46.01) en de uitspraak van de inspecteur van 15 juni 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2015 opgelegde aanslag IB/PVV met de daarbij gelijktijdig opgelegde beschikking belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.56.01).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur]

1 Beslissing

Met betrekking tot zaak BRE 21/118:

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Met betrekking tot zaak BRE 20/7654:

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende was in de onderhavige jaren, onder andere, werkzaam als raadslid van de gemeente [X] . Hiervoor heeft hij een vergoeding ontvangen. Deze vergoeding (raadswedde) heeft belanghebbende in eerste instantie verantwoord in zijn besloten vennootschap en niet als zijnde inkomsten voor de IB/PVV. In verband met de verwerking van de raadswedde over de onderhavige jaren is contact geweest tussen de inspecteur en belanghebbende en zijn diverse stukken gewisseld. Belanghebbende is akkoord gegaan met afwijking van ingediende aangiften wat betreft resultaat uit overige werkzaamheden.

Feiten 2014

2.2.

Met dagtekening 15 januari 2014 heeft de inspecteur een voorlopige aanslag IB/PVV opgelegd naar een te ontvangen bedrag van € 8.418.

2.2.1.

Op 2 maart 2016 is namens belanghebbende de aangifte ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.459. Dit inkomen is als volgt opgebouwd:

Inkomsten loondienst

€ 53.910

Eigen woning

€ 17.451 -/-

Belastbaar inkomen werk en woning

€ 36.459

2.2.2.

Met dagtekening 22 april 2016 heeft de inspecteur een nadere voorlopige aanslag IB/PVV 2014 opgelegd conform ingediende aangifte. Uit deze nadere voorlopige aanslag volgt een te betalen bedrag van € 926 inclusief € 33 belastingrente.

2.2.3.

Met dagtekening 22 april 2017 heeft de inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV 2014 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.184. Dit inkomen is als volgt opgebouwd:

Inkomsten loondienst

€ 53.910

Resultaat overige werkzaamheden

€ 12.725

Eigen woning

€ 17.451 -/-

Belastbaar inkomen werk en woning

€ 49.184

Uit deze definitieve aanslag volgt te betalen bedrag van € 6.168 IB/PVV. Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur € 255 belastingrente in rekening gebracht.

2.2.4.

Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft dit bezwaar op 29 november 2017 afgewezen. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld en heeft dat beroep ook weer ingetrokken. De definitieve aanslag IB/PVV 2014 staat daarmee vast.

2.2.5.

Op 23 juli 2018 heeft belanghebbende contact opgenomen met de inspecteur. De inspecteur heeft dat aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. Na onderling contact en stukkenwisseling heeft de inspecteur op 4 december 2019 een verminderingsbeschikking IB/PVV 2014 afgegeven. Hierbij heeft de inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning vanwege alsnog in aftrek toegelaten kosten verminderd tot € 47.118. Als gevolg hiervan heeft de inspecteur de beschikking belastingrente verminderd tot € 162.

2.2.6.

Naar aanleiding van het ingestelde beroep tegen de aanslag IB/PVV 2015 heeft belanghebbende op 23 maart 2020 wederom bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2014. Dat bezwaar heeft de inspecteur op 15 juni 2020 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. Dat verzoek heeft de inspecteur afgewezen omdat reeds vijf jaren zijn verstreken na afloop van het jaar waarop het verzoek betrekking heeft. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen die afwijzing. Dat bezwaar heeft de inspecteur op 3 december 2020 afgewezen. Hiertegen heeft belanghebbende beroep ingesteld.

Feiten 2015

2.3.

Belanghebbende heeft zijn aangifte IB/PVV 2015 ingediend en als gevolg daarvan heeft de inspecteur op 23 september 2016 een (nadere) voorlopige aanslag IB/PVV 2015 opgelegd. De inspecteur heeft met dagtekening 13 december 2019 de definitieve aanslag IB/PVV 2015 opgelegd waarbij hij is afgeweken van de ingediende aangifte (zie 2.1). Belanghebbende heeft daartegen tijdig bezwaar gemaakt. Op 15 juni 2020 heeft de inspecteur dat bezwaar afgewezen. De rechtbank merkt hierbij op dat pagina 1 van de uitspraak op bezwaar weliswaar de niet bestaande datum 50 juni 2020 bevat maar pagina 2 bevat wel de dagtekening van 15 juni 2020. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de door de inspecteur gestelde datum van 15 juni 2020. Hiertegen heeft belanghebbende beroep ingesteld. Het beroepschrift, met dagtekening 26 juni 2020, heeft de rechtbank op 29 juli 2020 ontvangen.

Geschil

2.4.

Tussen partijen is voor het jaar 2014 in geschil of de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen. Voor het jaar 2015 is eerst in geschil of belanghebbende tijdig beroep heeft ingesteld.

Met betrekking tot 2014

2.5.

Artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in combinatie met artikel 45aa, onder a, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 bepaalt dat de termijn voor het ambtshalve verminderen van een belastingaanslag vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft, afloopt.

2.6.

De aanslag betreft het jaar 2014. De termijn voor het indienen van een verzoek om ambtshalve vermindering loopt dan af op 31 december 2019. De inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende ontvangen op 23 maart 2020. Dat is ruim na afloop van de vijfjaarstermijn. Belanghebbende heeft gesteld dat de vijfjaarstermijn is overschreden omdat de inspecteur onnodig veel tijd nodig heeft gehad om de zaak uit te zoeken. Echter, de verminderingsbeschikking 2014 is door de inspecteur vastgesteld op 4 december 2019 en de aanslag IB/PVV over het jaar 2015 op 13 december 2019. Indien er naar aanleiding van die twee aanslagen nog openstaande punten waren dan had belanghebbende daar voor 31 december 2019 op kunnen reageren. Belanghebbende heeft dat echter niet gedaan. Nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de overschrijding van de termijn verschoonbaar is, heeft de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht afgewezen. Het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2014 heeft de rechtbank dan ook ongegrond verklaard.

Met betrekking tot 2015

2.7.

De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Awb). Deze termijn eindigde dus op 27 juli 2020. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ook is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, tweede lid, van de Awb).

2.7.1.

Het beroepschrift is op 29 juli 2020 bij de rechtbank ontvangen. Dat is na het einde van de termijn en dus te laat. Uit de poststempel blijkt dat het beroepschrift op 28 juli 2020 door PostNL is verwerkt. Belanghebbende heeft niets anders gesteld met betrekking tot het aanbieden van het beroepschrift bij PostNL. Hieruit leidt de rechtbank af dat belanghebbende het beroepschrift niet voor het einde van de termijn ter post heeft bezorgd.

2.8.

De beroepstermijn is van openbare orde. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is (artikel 6:11 van de Awb).

2.9.

Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij in de veronderstelling is dat hij digitaal beroep heeft ingediend. Hij beschikte echter niet over een geprinte versie van zijn digitaal beroep. Van een dergelijk digitaal beroep is de rechtbank echter niets bekend. De rechtbank heeft voor 2015 enkel de stukken die zij per post van belanghebbende heeft ontvangen. Een andere verklaring is door belanghebbende niet gegeven.

Omdat het beroepschrift te laat door de rechtbank is ontvangen en er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding heeft de rechtbank het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2015 niet-ontvankelijk verklaard.

2.10.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 28 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.