Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5536, AWB 20/4977

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5536, AWB 20/4977

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
29 oktober 2021
Datum publicatie
15 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5536
Zaaknummer
AWB 20/4977

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers: BRE 20/4977 en 20/4978

uitspraak van 29 oktober 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 9 augustus 2019 respectievelijk 27 augustus 2019 aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2016 en 2017 aan belanghebbende opgelegd (hierna: aanslag IB/PVV 2016 respectievelijk aanslag IB/PVV 2017, hierna tezamen: de aanslagen). Gelijktijdig zijn aan belanghebbende beschikkingen belastingrente (hierna: beschikkingen belastingrente) afgegeven.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen en beschikkingen belastingrente.

1.3.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. De griffier heeft van belanghebbende in de zaak met het nummer BRE 20/4977 griffierecht geheven van € 48.

1.5.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de andere partij.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2021 te Breda. Tijdens deze zitting zijn gelijktijdig, doch niet gevoegd, de zaken met de nummers BRE 20/4977 en 20/4978 behandeld. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

[mevrouw X] (hierna: [mevrouw X] ) is na een hersenbloeding in 2007 zorgbehoeftig geworden. Zij ontving een persoonsgebonden budget (hierna: PGB).

2.2.

Belanghebbende heeft in de jaren 2016 en 2017 betaalde zorg verleend aan [mevrouw X] met wie zij bovendien een vriendschappelijke relatie onderhield. Belanghebbende heeft ook in de jaren 2007 tot en met 2011 tegen betaling zorgtaken verricht voor [mevrouw X] .

2.3.

Belanghebbende en [mevrouw X] hebben voor zover in de onderhavige procedure relevant twee zorgovereenkomsten met als ingangsdatum 1 januari 2015 respectievelijk 1 mei 2016 gesloten (hierna: de zorgovereenkomsten). Partijen hebben bij het opstellen van de zorgovereenkomsten gebruik gemaakt van door de SVB opgestelde formulieren. Partijen hebben zich omtrent de wijze waarop deze formulier ingevuld diende te worden laten adviseren door [Heer Y] . Hij houdt zich bezig met de (fiscale) advisering rondom PGB en de administratieve aspecten hiervan.

2.4.

Belanghebbende is op grond van de zorgovereenkomsten verplicht om per week gedurende 24 uur respectievelijk 35 uur zorgtaken te verrichten tegen een bruto uurtarief van € 20. Dit is de maximale bruto uurvergoeding die op grond van de Wet Langdurige Zorg uit een PGB vergoed mag worden.

2.5.

In beide zorgovereenkomsten is onder de post “Reiskosten” een vink gezet bij “er zijn geen afspraken gemaakt. De reiskosten worden niet vergoed”. De afstand tussen het woonadres van belanghebbende en [mevrouw X] bedraagt enkele reis 121 kilometer.

2.6.

Met betrekking tot het jaar 2016 heeft belanghebbende op 9 mei 2017 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.979.

2.7.

Voor zover in de onderhavige procedure relevant heeft belanghebbende de uit het aan [mevrouw X] toegekende PGB ontvangen inkomsten van € 23.920 in de aangifte IB/PVV 2016 als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking verantwoord. De SVB heeft over deze inkomsten loonbelasting (hierna: LB) ingehouden zonder rekening te houden met een onbelaste reiskostenvergoeding. Het ingehouden bedrag aan LB bedraagt € 5.128.

2.8.

Belanghebbende heeft de uit het PGB van haar zoon, [zoon] , ontvangen inkomsten van € 3.944 in deze aangifte als resultaat uit overige werkzaamheden verantwoord.

2.9.

Onder de post “Resultaat uit overige werkzaamheden” heeft belanghebbende een bedrag van € 10.354 aan reiskosten in aftrek gebracht. Deze reiskostenaftrek bestaat uit 54.496 afgelegde kilometers van € 0,19 per kilometer.

2.10.

Belanghebbende heeft verder een bedrag van € 1.472 aan specifieke zorgkosten in aftrek gebracht.

2.11.

Met betrekking tot het jaar 2017 heeft belanghebbende op 20 maart 2018 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.633.

2.12.

Voor zover in de onderhavige procedure relevant heeft belanghebbende de uit het aan [mevrouw X] toegekende PGB ontvangen inkomsten van € 35.880 in de aangifte IB/PVV 2017 als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking verantwoord. De SVB heeft over deze inkomsten LB ingehouden zonder rekening te houden met een onbelaste reiskostenvergoeding. Het ingehouden bedrag aan LB bedraagt € 7.731.

2.13.

Belanghebbende heeft de uit het aan [zoon] toegekende PGB ontvangen inkomsten van € 5.916 in de aangifte IB/PVV 2017 als resultaat uit overige werkzaamheden verantwoord. Onder de post “Resultaat uit overige werkzaamheden” heeft belanghebbende een bedrag van € 10.354 als reiskosten in aftrek gebracht.

2.14.

[mevrouw X] is op [datum] 2018 overleden.

2.15.

Met dagtekening 9 augustus 2019 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.958. De inspecteur heeft aftrek van de door belanghebbende geclaimde reiskosten van € 10.354 en specifieke zorgkosten van € 1.472 geweigerd. De gelijktijdig gegeven beschikking belastingrente bedraagt € 388.

2.16.

Met dagtekening 27 augustus 2019 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.987. De inspecteur heeft aftrek van de door belanghebbende geclaimde reiskosten van € 10.354 geweigerd. De gelijktijdig gegeven beschikking belastingrente bedraagt € 237.

2.17.

Belanghebbende heeft op respectievelijk 10 september 2019 en 30 september 2019 bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2016 en tegen de aanslag IB/PVV 2017.

2.18.

Bij uitspraak op bezwaar van 17 januari 2020 heeft de inspecteur het bezwaar dat is gericht tegen de aanslag IB/PVV 2016 gegrond verklaard, de aanslag IB/PVV 2016 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.665 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd.

2.19.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 januari 2020 aftrek geaccepteerd van € 49 aan reiskosten die belanghebbende in het kader van de verzorging van [zoon] heeft gemaakt. De inspecteur heeft geen aftrek toegestaan van de resterende reiskosten van € 10.305 die zien op de verzorging van [mevrouw X] . De inspecteur heeft daarnaast de aftrek van specifieke zorgkosten gedeeltelijk, tot een bedrag van € 1.209, geaccepteerd. Na vermindering met de drempel van € 965 resulteert dit in aftrek van een bedrag van € 244 aan specifieke zorgkosten.

2.20.

Bij uitspraak op bezwaar van 17 januari 2020 heeft de inspecteur het bezwaar dat is gericht tegen de aanslag IB/PVV 2017 gegrond verklaard, de aanslag IB/PVV 2017 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.916 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd. De inspecteur heeft aftrek geaccepteerd van € 71 aan reiskosten die belanghebbende in het kader van de verzorging van [zoon] heeft gemaakt. De inspecteur heeft geen aftrek toegestaan van de resterende reiskosten van € 10.283 die zien op de verzorging van [mevrouw X] .

2.21.

Tot de gedingstukken behoort een schriftelijke verklaring van [heer X] van 25 april 2020. Voor zover relevant luidt deze verklaring als volgt:

“(…) De zorg van [belanghebbende] voor mijn moeder was eigenlijk continu. Zo zorgde [belanghebbende] vanaf 2007 steeds voor minimaal vier dagen per week voor mijn moeder.

Toen het in 2016 slechter ging met mijn moeder, hebben wij de SVB gevraagd of de zorgovereenkomst van [belanghebbende] kon worden uitgebreid naar vijf dagen per week. [Heer Y] [rechtbank; hierna: [Heer Y] ] heeft toen geholpen om de papieren in orde te maken. In begrijp dat er toen per ongeluk is aangegeven dat de reiskosten niet worden vergoed. Dit kan nooit de bedoeling zijn geweest. [belanghebbende] reisde 242 kilometer per dag op en neer naar mijn moeder om voor haar te zorgen. Dit deed zij allemaal terwijl zij hier slechts 20 euro per uur aan overhield (en na aftrek van reiskosten nog veel minder). Het is altijd de bedoeling van mijn moeder geweest dat [belanghebbende] de maximale vergoeding zou krijgen, waaronder natuurlijk een compensatie voor haar reiskosten.

Ik hoop dat deze fout kan worden rechtgezet. (…)”.

2.22.

[Heer Y] heeft met betrekking tot de keuze om in de zorgovereenkomsten aan te vinken dat er geen afspraken zijn gemaakt over de vergoeding van reiskosten bij schriftelijke verklaring van 29 april 2020 het volgende verklaard:

“(…) Vanaf 2012 ben ik betrokken geraakt bij [mevrouw X] . Door een wetswijziging moest de bestaande zorgovereenkomst tussen [mevrouw X] en [belanghebbende] verplicht in een nieuw document worden gezet. Hierbij gaven [mevrouw X] en [belanghebbende] aan dat er niets aan de bestaande zorgovereenkomst veranderd hoefde te worden. Vanwege de wetswijziging moest de al bestaande zorgovereenkomst alleen verplicht op een nieuw formulier worden gesteld. Het document was een standaard document dat van de site van de Sociale Verzekeringsbank afkomt.

Toen ik [mevrouw X] en [belanghebbende] hielp om het nieuwe document op te stellen, hebben zij mij gevraagd hoe ze de reiskosten moesten declareren. Ik heb toen aangegeven dat het niet nodig is om de reiskosten in de overeenkomst op te nemen omdat deze achteraf moeten worden gedeclareerd. Ik dacht dat reiskosten altijd achteraf in mindering gebracht moeten worden en deed dit altijd zo. Op de site van de Sociale Verzekeringsbank stond ook dat reiskosten achteraf moeten worden gedeclareerd. Ook was er geen sprake van echte salarisadministratie omdat de sociale verzekeringspremies niet werden ingehouden. In de model overeenkomsten van de SVB zie bijlage (Model arbeidsovereenkomst Januari 2020: Productie 14) toelichting 7.4 dat de zorgverlener bij de belastingaangifte zelf moet aangeven welk deel loon is en welk deel reiskostenvergoeding.

Ik was ervan bewust dat [mevrouw X] en [belanghebbende] een reiskostenvergoeding af hadden gesproken. Ik heb dit per ongeluk verkeerd aangevinkt op het formulier. Ik hoop dat deze fout kan worden hersteld want het is nooit mijn bedoeling geweest iets te veranderen aan de bestaande afspraken tussen [mevrouw X] en [belanghebbende] .”

3 Geschil

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de inspecteur de door belanghebbende in verband met de verzorging van [mevrouw X] geclaimde aftrek van reiskosten (hierna: de reiskosten) terecht heeft geweigerd.

3.2.

Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende en [mevrouw X] niet geopteerd hebben om de onderhavige arbeidsverhouding aan te merken als fictieve dienstbetrekking in de zin van artikel 4, letter f, Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964) juncto artikel 2g Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: UB LB 1965).

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2016 en de aanslag IB/PVV 2017 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.849 respectievelijk € 40.651 en dienovereenkomstige vermindering van de beschikkingen belastingrente. De inspecteur concludeert tot handhaving van de aanslagen en beschikkingen belastingrente zoals deze luiden na uitspraak op bezwaar.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing