Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5633, AWB - 20 _ 8006 en 20 _ 8007

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5633, AWB - 20 _ 8006 en 20 _ 8007

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
4 november 2021
Datum publicatie
3 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5633
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8006 en 20 _ 8007

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 20/8006 en 20/8007

uitspraak van 4 november 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 9 juli 2020 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde:

-

navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2012 berekend naar een belastbaar bedrag van € 18.343, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 1.611 (aanslagnummer [aanslagnummer]V.27);

-

navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2013 berekend naar een belastbaar bedrag van € 76.586, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 6.020 (aanslagnummer [aanslagnummer]V.37).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende [naam], en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2].

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-

vernietigt de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2012 en 2013, alsmede de bijbehorende belastingrentebeschikkingen;

-

wijst het verzoek om schadevergoeding voor zover het betrekking heeft op de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting en de bijbehorende rentebeschikkingen over de jaren 2012 en 2013 af;

-

verklaart zich voor het overige gedeelte van het verzoek om schadevergoeding onbevoegd en stelt vast dat het verzoek voor dit gedeelte uitsluitend bij de civiele rechter kan worden ingesteld;

-

veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 176;

-

gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 354 aan haar vergoedt.

2 Gronden

Feiten

2.1.

In 2018 heeft de inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016. De resultaten van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in het controlerapport met dagtekening 27 november 2018.

2.2.

Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de inspecteur een verschil geconstateerd tussen de omzet over het jaar 2013 voor de omzetbelasting (€ 211.443) en de in de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2013 aangegeven omzet (€ 97.644). De inspecteur heeft bij brief van 27 maart 2019 aangekondigd voor dit verschil een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over 2013 op te leggen en de omzet als volgt te corrigeren:

Aangifte Vpb 2013

Correctie

Vastgesteld

Ondernemingsvermogen einde boekjaar:

€ 357.350

€ 471.149

Correctie omzet:

€ 113.799

Ondernemingsvermogen begin boekjaar:

€ 390.895

€ 390.895

Vermogensverschil:

€ -/- 33.545

€ 113.799

€ 80.254

Niet aftrekbare bedragen:

€ -/- 3.688

€ -/- 3.688

Belastbaar bedrag:

€ -/- 37.213

€ 76.586

2.3.

Met dagtekening 20 april 2019 heeft de inspecteur een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2013 vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 76.586. Bij gelijktijdige beschikking is € 6.020 belastingrente in rekening gebracht.

2.4.

Daarnaast heeft de inspecteur een terugwenteling van het verlies uit 2013 van € 18.843 gecorrigeerd en met dagtekening 4 mei 2019 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2012 vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 18.343. Bij gelijktijdige beschikking is € 1.611 belastingrente in rekening gebracht.

2.5.

Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2012 en 2013 bezwaar gemaakt. Belanghebbende heeft ter onderbouwing van het verschil in omzet aangevoerd dat sprake is van een stelselwijziging inzake de waardering van het onderhanden werk.

2.6.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 9 juli 2020 de bezwaren van belanghebbende afgewezen en de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2012 en 2013 gehandhaafd.

2.7.

Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 13 augustus 2020, ingekomen bij de rechtbank op 17 augustus 2020, beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van 9 juli 2020.

2.8.

De inspecteur heeft bij brief met dagtekening 1 oktober 2020 aan belanghebbende laten weten alsnog tegemoet te komen aan haar bezwaren en de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2012 en 2013 ambtshalve te vernietigen. In de brief is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:

“(…) naar aanleiding van de door u ter informatie gezonden stukken heb ik nog eens overleg gehad met enkele van mijn collega’s over de slagingskansen van de thans lopende beroepsprocedures. Het allerlaatste stuk dat door u wordt meegestuurd (het betreft de laatste bijlage bij uw e-mailbericht van 14 juli j.l.; het stuk gemerkt “GB 3500”) is daarbij met name onderwerp geweest van discussie. Het geeft tot op heden nog veruit het meeste inzicht in hoe het onderhanden werk fiscaal werd gewaardeerd in uw onderneming en hoe dit waarderingssysteem in 2013 werd gewijzigd. (…) Het spijt mij dat ik de mogelijke betekenis van dit stuk, dat door u eerst op 14 juli j.l. is verstrekt nadat al uitspraak was gedaan in deze langlopende bezwaarprocedure waarbij er al zoveel kansen waren om een voldoende toelichting te verstrekken, destijds onvoldoende heb ingeschat. Het geeft weliswaar niet de gevraagde volledige duidelijkheid, maar het had aanleiding kunnen zijn voor het stellen van nadere vragen. (…)”

2.9.

De inspecteur heeft met dagtekening 31 oktober 2020 en 7 november 2020 de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2012 en 2013 en de gelijktijdig daarbij vastgestelde belastingrentebeschikkingen vernietigd. Belanghebbende heeft op 8 september 2021 verzocht om de inspecteur te veroordelen tot een schadevergoeding.

Geschil

2.10.

Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.9. zijn de beroepen inzake de navorderingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen gegrond verklaard.

2.11.

In geschil is enkel nog de beantwoording van de vragen of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding en of belanghebbende recht heeft op een (integrale) proceskostenvergoeding.

Vooraf

2.12.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank op 30 september 2021, 5 oktober 2021 en 26 oktober 2021 nadere stukken van belanghebbende ontvangen. De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek gesloten, hetgeen onder meer inhoudt dat geen nadere stukken meer kunnen worden ingediend. De rechtbank ziet in de stukken van belanghebbende geen aanleiding tot heropening van het onderzoek. De rechtbank laat deze stukken dan ook buiten beschouwing bij de beoordeling van het geschil. De rechtbank voegt wel een kopie van de stukken toe aan het dossier en stuurt tevens een afschrift van de stukken, met deze uitspraak, aan de wederpartij.1

Schadevergoedingsverzoek

2.13.

Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van schade tot een bedrag van € 2.546.000, waarvan € 2.400.000 betrekking heeft op schade in het kader van de vennootschapsbelasting, € 50.000 op schade in het kader van de omzetbelasting en € 96.000 op schade in het kader van de inkomstenbelasting.

2.14.

Op grond van artikel 8:88 van de Awb is de rechtbank bevoegd te oordelen over het verzoek van belanghebbende om toekenning van een schadevergoeding, voor zover het verzoek betrekking heeft op de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2012 en 2013 en de daarbij opgelegde belastingrentebeschikkingen. De rechtbank verklaart zich voor het overige gedeelte van het verzoek om schadevergoeding onbevoegd en overweegt dat belanghebbende voor dat gedeelte rechtsmiddelen bij de civiele rechter kan aanwenden.

2.15.

De bewijslast dat sprake is van schade die voor vergoeding in aanmerking komt, rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft – in de kern weergegeven – aangevoerd dat de door haar gestelde schade het gevolg is van een inlichting van twee controlerend ambtenaren, gegeven tijdens een belastingcontrole in de jaren negentig van de vorige eeuw. Tijdens de belastingcontrole is namens belanghebbende aan de controlerend ambtenaren gevraagd hoe de post ‘onderhanden werk’ in de aangifte moet worden gewaardeerd. De controlerend ambtenaren hebben volgens belanghebbende aangegeven dat de post tegen de helft van de waarde in de aangifte vennootschapsbelasting dient te worden opgenomen. De verschillende accountants van belanghebbende hebben de post jarenlang – en volgens belanghebbende achteraf bezien ten onrechte – op de door de controlerend ambtenaren gestelde wijze in de aangiften vennootschapsbelasting opgenomen. Belanghebbende verwijt de inspecteur dat hij de aangiften vennootschapsbelasting jarenlang niet dan wel foutief heeft beoordeeld. Als gevolg daarvan heeft belanghebbende, zo stelt zij, jarenlang teveel vennootschapsbelasting betaald. De door belanghebbende over al die jaren teveel betaalde vennootschapsbelasting, de daarmee verband houdende kosten en de gederfde investeringsruimte en gederfde rente worden door belanghebbende in totaal begroot op € 100.000 per jaar.

2.16.

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende in het kader van deze procedure geen recht heeft op vergoeding van de door haar gestelde schade en overweegt daartoe als volgt. Belanghebbende heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat de door haar gestelde schade het gevolg is van deze vernietigde besluiten. Integendeel, belanghebbende heeft aangevoerd dat de schade juist het gevolg is van een inlichting van de controlerend ambtenaren tijdens een belastingcontrole in de jaren negentig en het door de inspecteur foutief beoordelen van de aangiften vennootschapsbelasting. Deze gedragingen kunnen, wat ook van die gedragingen zij, niet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb of als een handeling als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onderdeel b of d, van de Awb. Niet aannemelijk is dat de gestelde schade in oorzakelijk verband staat tot de vernietigde besluiten. Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af.

Proceskosten

2.17.

Nu de beroepen gegrond zijn verklaard (zie 2.10), vindt de rechtbank aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Belanghebbende heeft in de bezwaarfase niet verzocht om vergoeding van de kosten van de bezwaarfase, zoals vereist in artikel 7:15, derde lid, van de Awb, zodat die kosten reeds daarom niet voor vergoeding in aanmerking komen.

2.18.

Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat zij recht heeft op een vergoeding van de tijd die namens haar aan de zaken is besteed voor een bedrag van € 12.200 (61 uur à € 200). Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van de verletkosten voor een bedrag van € 400 (2 uur à € 200). De inspecteur bestrijdt dat belanghebbende recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding.

2.19.

De rechtbank stelt voorop dat voor vergoeding van de kosten van het beroep als uitgangspunt het forfaitaire stelsel van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) geldt. Voor toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van het Besluit, zoals belanghebbende verzoekt, is alleen grond indien sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is sprake indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (het “tegen beter weten in” criterium).2 Van een handelen tegen beter weten in, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De inspecteur heeft tijdens het boekenonderzoek een verschil geconstateerd tussen de over 2013 in de aangifte vennootschapsbelasting aangegeven omzet en de door belanghebbende in 2013 daadwerkelijk behaalde omzet. Gelet daarop, kan niet worden gezegd dat de inspecteur tegen beter weten in heeft gehandeld door aan belanghebbende navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2012 en 2013 op te leggen. Ook kan niet worden gezegd dat de inspecteur de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2012 en 2013 tegen beter weten in heeft afgewezen. De inspecteur heeft immers onweersproken gesteld dat belanghebbende het stuk gemerkt ‘GB 3500’, dat aanleiding gaf tot de afweging van het procesrisico en de uit die afweging voortvloeiende ambtshalve vernietiging van de navorderingsaanslagen in de beroepsfase, voor het eerst heeft verstrekt nadat uitspraken op de bezwaren waren gedaan. Van bijzondere omstandigheden is verder sprake indien de inspecteur het verwijt treft dat hij in de procedure met betrekking tot de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2012 en 2013 in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld.3 De inspecteur treft naar het oordeel van de rechtbank evenmin dit verwijt. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat dan ook geen grond om te oordelen dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit.

2.20.

Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek om vergoeding van de integrale proceskosten af en zal de rechtbank de proceskosten vaststellen op grond van de forfaitaire bedragen van het Besluit. De tijd die namens belanghebbende aan de voorbereiding van de zaken is besteed, is geen proceshandeling die op grond van het forfaitaire stelsel voor vergoeding in aanmerking komt. Dat betekent dat uitsluitend de verletkosten voor vergoeding in aanmerking komen. De inspecteur heeft ter zitting ingestemd met een vergoeding voor de verletkosten conform het maximale tarief van het Besluit. De verletkosten worden daarom vastgesteld op € 176 (2 uur à € 88).4Verder dient de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 4 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.