Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5640, AWB - 20 _ 9743

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5640, AWB - 20 _ 9743

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
1 november 2021
Datum publicatie
22 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5640
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9743

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/9743

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 1 november 2021 van de enkelvoudige kamer in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 november 2020 het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

De zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2021. Daar zijn verschenen en gehoord namens de heffingsambtenaar [heffingsambtenaar] . Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

Overwegingen

1. Belanghebbende heeft op 6 november 2020 een auto met kenteken [kenteken] tot stilstand gebracht aan de [straat] te [plaats]. Tijdens een controle omstreeks 13:16 uur is door middel van een scanauto geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is betaald. Daarom is aan belanghebbende op 10 november 2020 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. De nageheven belasting bedraagt € 1,50 verhoogd met een bedrag van € 64,50 vanwege gemaakte kosten.

2. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of er sprake is van parkeren.

3. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan hem is opgelegd, omdat sprake was van het onmiddellijk in- en uitstappen van personen. Hij haalde op de betreffende dag zijn dochter op in [plaats] die erg ziek was met als doel om naar een Corona testlocatie te gaan en haar vervolgens thuis te verzorgen. Hij heeft zijn dochter om 13:16 uur via Whatsapp van zijn aankomst op de hoogte gesteld, waarna zijn dochter er vervolgens direct aankwam en instapte. Belanghebbende stelt de auto niet te hebben verlaten. Verder heeft hij verwezen naar een door hem overgelegde screenshot van het Whatsapp-gesprek met zijn dochter. Daaruit volgt dat hij zijn dochter op 6 november 2020 om 13:16 uur een bericht heeft gestuurd met de tekst “Ben er”. Hierop heeft zijn dochter om eveneens 13:16 uur gereageerd met de woorden “Kom eraan”.

4. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij verwezen naar de door hem overgelegde scangegevens. Aangezien op de scanfoto’s niet te zien is dat er een persoon klaar staat om in te stappen, is de heffingsambtenaar van oordeel dat geen sprake is van het onmiddellijk in- en uitstappen van personen. De heffingsambtenaar heeft verder aangevoerd dat op de foto’s niet te zien is dat er iemand in de auto zit.

5. Uit vaste rechtspraak volgt dat onder het begrip ‘onmiddellijk in- en uitstappen’ slechts handelingen kunnen worden verstaan die een daadwerkelijk in- en uitstappen uit de auto vormen. Het gedurende twee à drie minuten op de parkeerplaats stilzetten van de auto kan daaronder niet worden begrepen. Het doen staan van een voertuig in een parkeervak is voldoende om belastingplichtig te zijn. Ook als iemand de auto niet verlaat, maar met draaiende motor staat te wachten.

6. De rechtbank overweegt dat belanghebbendes stelling dat hij de auto niet heeft verlaten niet wordt ondersteund door de in het dossier aanwezige scanfoto’s, nu daarop niet te zien is dat belanghebbende zich ten tijde van de constatering in de auto bevond. Aangezien op de scanfoto’s evenmin is te zien dat er iemand klaar staat om in te stappen, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van het onmiddellijk in- en uitstappen van personen. Nu daarmee sprake is van parkeren en niet in geschil is dat belanghebbende geen parkeerbelasting heeft betaald, is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

7. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is ter zitting gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 1 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Bijlage wettelijk kader