Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5641, AWB - 20 _ 6327

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5641, AWB - 20 _ 6327

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
1 november 2021
Datum publicatie
3 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5641
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6327

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/6327

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 1 november 2021 van de enkelvoudige kamer in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 april 2020 het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

De zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2021. Daar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en namens de heffingsambtenaar [heffingsambtenaar] .

Overwegingen

1. Belanghebbende heeft op 20 maart 2020 een auto met kenteken [kenteken] tot stilstand gebracht aan de [Straat] te [plaats]. Tijdens een eerste controle omstreeks 11:57 uur en een tweede controle omstreeks 12:03 uur is door middel van een scanauto geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is betaald. Daarom is aan belanghebbende met dagtekening 23 maart 2020 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. De nageheven belasting bedraagt € 1,- verhoogd met een bedrag van € 54.- vanwege gemaakte kosten.

2. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of er sprake is van parkeren.

3. Belanghebbende stelt dat de auto slechts vier minuten op de parkeerplaats heeft stilgestaan. Zijn partner haalde op de betreffende dag hun dochter op om met hond in het bos te gaan wandelen. Zijn dochter woont op de zevende verdieping van een appartementencomplex. Belanghebbende heeft verwezen naar een screenshot van een Whatsapp-gesprek met zijn dochter. Om aan te tonen dat hij wel parkeerbelasting betaald als hij daadwerkelijk (en ook voor korte duur) staat geparkeerd, heeft belanghebbende verwezen naar een screenshot van zijn Yellowbrick-App waaruit volgt dat hij op dezelfde dag van 13:16 tot 13:24 uur parkeerbelasting heeft betaald.

4. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd aangezien sprake was van parkeren. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij verwezen naar de door hem overgelegde scangegevens. De heffingsambtenaar stelt verder dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van het onmiddellijk in- en uitstappen van personen.

5. Uit vaste rechtspraak volgt dat onder het begrip ‘onmiddellijk in- en uitstappen’ slechts handelingen kunnen worden verstaan die een daadwerkelijk in- en uitstappen uit de auto vormen. Het gedurende twee à drie minuten op de parkeerplaats stilzetten van de auto kan daaronder niet worden begrepen. Het doen staan van een voertuig in een parkeervak is voldoende om belastingplichtig te zijn. Ook als iemand de auto niet verlaat, maar met draaiende motor staat te wachten.

6. Uit de door de heffingsambtenaar overgelegde scanfoto’s volgt dat de auto van belanghebbende gedurende minimaal zes minuten op de parkeerplaats heeft stilgestaan. De rechtbank is van oordeel dat in die situatie geen sprake is van het onmiddellijk in- en uitstappen van personen. Belanghebbendes goede bedoelingen en het gegeven dat hij op diezelfde dag voor een relatief korte periode dat hij met de auto geparkeerd heeft gestaan wel de verschuldigde parkeerbelasting heeft betaald, maken niet dat in het onderhavige geval sprake is van het onmiddellijk in- en uitstappen van personen. Nu tussen partijen niet in geschil is dat voor het parkeren van de auto op het onderhavige tijdstip geen parkeerbelasting is betaald, is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

7. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is ter zitting gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 1 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Bijlage wettelijk kader