Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5652, AWB - 20 _ 8956

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5652, AWB - 20 _ 8956

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
8 november 2021
Datum publicatie
19 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5652
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8956

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/8956

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 1 november 2021 van de enkelvoudige kamer in het geding tussen

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda (Belastingsamenwerking West-Brabant),

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 september 2020 het bezwaar van belanghebbende tegen de opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag) ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

De zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2021. Daar zijn verschenen en gehoord namens de heffingsambtenaar [naam] .

Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 27 juli 2021 aan het door hem opgegeven adres, [adres] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 29 juli 2021 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres aan de belanghebbende is aangeboden. De zitting heeft daarom zonder aanwezigheid van belanghebbende plaatsgevonden.

Overwegingen

1. Belanghebbende heeft op 5 juni 2020 een auto van het merk [merk] met het kenteken [kenteken] tot stilstand gebracht aan de Nassausingel te Breda. Deze plaats is door de gemeente aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.1

2. Tijdens een controle op 5 juni 2020 omstreeks 15:44 uur is door middel van een scanauto geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is voldaan. Aan belanghebbende is daarom met dagtekening 10 juni 2020 een naheffingsaanslag opgelegd. De nageheven belasting bedraagt € 2,30. Dit bedrag is verhoogd met € 64,50 aan kosten.

3. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of sprake is van parkeren.

4. Belanghebbende stelt dat hij niet heeft geparkeerd, maar dat hij de auto slechts gedurende maximaal 3 à 4 minuten stil heeft gezet op de ‘Kiss & Ride-zone’ om zijn zoon op te halen van school.

5. De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat de ‘Kiss & Ride-zone’ niet geldt voor de parkeervakken waar belanghebbende stilstond met de auto. Belanghebbende stond in de parkeervakken bij de school, terwijl de Kiss & Ride-zone alleen geldt op het weggedeelte zelf. Volgens de heffingsambtenaar had dat duidelijk voor belanghebbende moeten zijn omdat de Kiss&Ride-borden aan de andere kant van het wegdek zijn geplaatst. De heffingsambtenaar stelt bovendien dat er in dit geval geen sprake was een situatie die kan worden aangemerkt als Kiss & Ride.

6. De rechtbank overweegt dat de verplichting om parkeerbelasting te betalen voor het op een bepaalde plaats en een bepaalde tijd parkeren van een voertuig, zodanig kenbaar dient te zijn gemaakt dat redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan omtrent de verschuldigdheid daarvan. De heffingsambtenaar heeft foto’s overgelegd waarop de parkeerlocatie van belanghebbende en de verkeersborden te zien zijn en heeft ter zitting uitleg gegeven over de verkeerssituatie. Het betreft een verkeerssituatie met aan één zijde parkeervakken. Aan de andere zijde van de fieststraat zijn borden geplaatst waarop de aanduiding “Kiss & Ride” staat vermeld met daarbij een richtingspijl. Een stukje verderop staat nog een zelfde “Kiss & Ride” bord met een pijl in de tegengestelde richting, waardoor het gebied waarvoor de Kiss&Ride-regeling geldt, wordt afgebakend.

7. De rechtbank volgt de heffingsambtenaar niet in de stelling dat op deze wijze voldoende kenbaar is dat de Kiss&Ride-zone betrekking heeft op het weggedeelte en niet op de parkeervakken. Wanneer er namelijk zowel een auto geparkeerd staat in de parkeervakken en er ook een auto stilstaat op wat volgens de heffingsambtenaar dient te worden aangemerkt als de Kiss&Ride-zone, kan er geen enkel verkeer meer door de fietsstraat heen. Naar het oordeel van de rechtbank is het daarom goed denkbaar dat een weggebruiker de borden zo begrijpt dat de Kiss & Ride-zone geldt voor de parkeervakken voor de school. Daarbij komt dat het naar het oordeel van de rechtbank niet duidelijk is wat er onder “Kiss&Ride” dient te worden verstaan. Nergens op de website van de gemeente of in de Verordening wordt deze term gedefinieerd. Naar het oordeel van de rechtbank is die term niet zodanig duidelijk dat er redelijkerwijs geen misverstand over kan bestaan dat het voor 3 tot 4 minuten stilstaan om iemand van school op te halen niet hieronder valt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het voor belanghebbende niet voldoende kenbaar was dat hij voor zijn handelingen parkeerbelasting verschuldigd was. Nu de heffingsambtenaar de feitelijke situatie zoals belanghebbende heeft omschreven, niet betwist, is de naheffingsaanslag naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep van belanghebbende gegrond. De uitspraak op bezwaar zal worden vernietigd en de naheffingsaanslag zal worden herroepen.

8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 48 te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- herroept de naheffingsaanslag;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak;

- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan hem vergoedt.

Deze uitspraak is ter zitting gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 1 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Bijlage wettelijk kader