Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5655, AWB - 20 _ 6063

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5655, AWB - 20 _ 6063

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
8 november 2021
Datum publicatie
19 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5655
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6063

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/6063

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 1 november 2021 van de enkelvoudige kamer in het geding tussen

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda (Belastingsamenwerking West-Brabant), de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 april 2020 het bezwaar van belanghebbende tegen de opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag) ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

De zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2021. Aldaar is verschenen en gehoord, namens de heffingsambtenaar [naam].

Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 27 juli 2021 aan het door hem opgegeven adres, [adres] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 30 juli 2020 is afgehaald bij het betreffende PostNL-punt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres aan de belanghebbende is aangeboden. De zitting heeft daarom zonder aanwezigheid van belanghebbende plaatsgevonden.

Overwegingen

1. Belanghebbende heeft op 3 april 2020 een auto van het merk [merk] met het kenteken [kenteken] tot stilstand gebracht aan de Vlaszak te Breda. Deze plaats is door de gemeente aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.1

2. Tijdens een controle op 3 april 2020 omstreeks 18:51 uur is door middel van een scanauto geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is voldaan. Aan belanghebbende is daarom met dagtekening 7 april 2020 de naheffingsaanslag opgelegd. De nageheven belasting bedraagt € 2,30 verhoogd met een bedrag van € 64,50 aan kosten.

3. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of er sprake is van parkeren.

4. Belanghebbende stelt dat er geen sprake is van parkeren omdat hij de auto slechts 2 tot 3 minuten, met draaiende motor en gevarenlichten, op de parkeerplaats heeft gezet, zodat de bijrijder geld kon gaan pinnen.

5. De heffingsambtenaar stelt dat deze handelingen van belanghebbende moeten worden aangemerkt als parkeren en dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

6. Volgens de uitspraak van Gerechtshof Arnhem van 16 juli 20032, kan als onmiddellijk in-en uitstappen slechts worden aangemerkt de handelingen die een daadwerkelijk in -en uitstappen vormen. De rechtbank is van oordeel dat het gedurende 2 à 3 minuten stilzetten van een auto daar niet onder kan worden begrepen. Het doen staan van een auto in een parkeervak is voldoende om belastingplichtig te zijn. Ook als iemand de auto niet verlaat en met draaiende motor staat te wachten.3 Nu er geen sprake is van onmiddellijk in-en uit stappen is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van parkeren.

7. Bij aanvang van het parkeren is belanghebbende parkeerbelasting verschuldigd, waarbij aan belanghebbende wel een redelijke tijd moet worden gegund voor het verrichten van uitvoeringshandelingen om parkeerbelasting te voldoen. De door belanghebbende aangevoerde omstandigheid dat de bijrijder geld ging pinnen kan niet worden aangemerkt als uitvoeringshandeling tot het voldoen van parkeerbelasting. Vaststaat namelijk dat er geld gepind werd om over contant geld te beschikken en niet om parkeerbelasting te voldoen. Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende voor het parkeren parkeerbelasting verschuldigd was. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.

8. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 1 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Bijlage wettelijk kader