Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5671, AWB - 20 _ 10339

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5671, AWB - 20 _ 10339

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
1 november 2021
Datum publicatie
19 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5671
Zaaknummer
AWB - 20 _ 10339

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/10339

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 1 november 2021 van de enkelvoudige kamer in het geding tussen

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda (Belastingsamenwerking West-Brabant),

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 november 2020 het bezwaar van belanghebbende tegen de opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag) ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

De zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2021. Daar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, en namens de heffingsambtenaar [heffingsambtenaar] .

Overwegingen

1. Belanghebbende heeft op 5 oktober 2020 een auto van het merk [merk] met het kenteken [kenteken] tot stilstand gebracht aan de Kwartelstraat te Breda. Deze plaats is door de gemeente aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.1

2. Tijdens een controle op 5 oktober 2020 omstreeks 10:08 uur is door middel van een scanauto geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is voldaan. Aan belanghebbende is met dagtekening 8 oktober 2020 een naheffingsaanslag opgelegd. De nageheven belasting bedraagt € 1,50. Dit bedrag is verhoogd met € 64,50 aan kosten.

3. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of er sprake is van parkeren.

4. Belanghebbende stelt zich op het standpunt er geen sprake is van parkeren. Hij heeft verklaard dat hij zijn auto slechts kortstondig op een parkeerplaats dichtbij zijn huis heeft gezet zodat hij zijn dochter van 11 maanden oud in een babyzitje naar binnen kon brengen. Daarna is hij weggereden om zijn auto te parkeren op een door hem gehuurde parkeerplaats, ongeveer 5 minuten lopen van zijn woning. Belanghebbende stelt dat voorgaande handelingen, niet moeten worden aangemerkt als parkeren, maar als laden- en lossen.

5. De rechtbank overweegt dat er geen sprake is van parkeren in het geval van het onmiddellijk laden of lossen van zaken. Daaronder moet worden verstaan het - onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht - bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is.2 De rechtbank is van oordeel dat een babystoeltje met daarin een kind van 11 maanden oud, een zeker gewicht vertegenwoordigd. Naar het oordeel van de rechtbank moet deze situatie op één lijn worden gesteld met het onmiddellijk laden en lossen. De naheffingsaanslag is ten onrechte aan belanghebbende opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep van belanghebbende gegrond. De uitspraak op bezwaar zal worden vernietigd en de naheffingsaanslag zal worden herroepen.

6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 48 te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- herroept de naheffingsaanslag;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak;

- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan hem vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 1 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel