Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5709, AWB - 19 _ 318

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5709, AWB - 19 _ 318

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
11 november 2021
Datum publicatie
22 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5709
Zaaknummer
AWB - 19 _ 318

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Eigenwoningrente. Belanghebbende heeft de door hem aangekochte woning zeer ingrijpend gerenoveerd en verbouwd en de kosten daarvan gefinancierd met een lening. In geschil is in hoeverre de verbouwingslening is aan te merken als een schuld die is aangegaan ter verbetering of onderhoud van de woning. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur uitgaat van een te beperkte uitleg van ‘schulden die zijn aangegaan voor verbetering of onderhoud van de woning’. Dat daaronder niet kunnen worden begrepen schulden die zijn aangegaan voor verbetering of onderhoud van de woning voor zover sprake is van ‘huurderslasten’ vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in de wettekst of de wetsgeschiedenis. De rechtbank acht het voorts in de omstandigheden van het geval ernstig onzorgvuldig en tegen beter weten in dat de inspecteur in de aanslagregeling de door belanghebbende in aanmerking genomen verbouwingsuitgaven ten volle gecorrigeerd heeft bij het vaststellen van de eigenwoningschuld en de daarmee verband houdende aftrekbare kosten. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien aan belanghebbende een vergoeding van de kosten in de bezwaarfase toe te kennen van € 2.500.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 19/318

uitspraak van 11 november 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, van nihil. Daarbij heeft de inspecteur een bedrag aan verlies uit werk en woning uit een voorgaand jaar verrekend (de verliesverrekeningsbeschikking).

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 december 2018 de aanslag gehandhaafd, de verliesverrekeningsbeschikking volledig herzien, en het bedrag aan niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek (hierna: pga) bij beschikking (hierna: de pga-beschikking) vastgesteld op € 29.204. Verder heeft de inspecteur een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend van € 516,60.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 17 januari 2019, ontvangen bij de rechtbank op 18 januari 2019, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 47.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft op 16 september 2021 een nader stuk ingediend. De inspecteur heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota toegestuurd.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde mr. W.J.M. Vennix RB en zijn kantoorgenoot R. Oerlemans LL.M. van De Beer Accountants & Belastingadviseurs te Tilburg en namens de inspecteur [inspecteur] . Van het onderzoek ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift, gelijktijdig met deze uitspraak, aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende heeft in december 2010 de onroerende zaken gelegen aan [adres 1 en 2] gekocht voor € 2.068.564, inclusief aankoopkosten en overdrachtsbelasting. Het pand [adres 1] is daarbij bestemd als eigen woning (hierna: de woning). De splitsing van de aankoopkosten heeft plaatsgevonden op basis van de woz-waarden van de beide panden. Aan de woning is een bedrag toegerekend van € 1.797.666. Dit bedrag staat tussen partijen niet ter discussie.

2.2.

De woning is na de aankoop zeer ingrijpend gerenoveerd en verbouwd, waarbij ook nieuwbouw heeft plaatsgevonden (hierna: de verbouwing). Daarbij zijn de fundering, ramen, vloeren, leidingen, binnenmuren, het dak (constructie en pannen) en de buitenruimte zeer grondig aangepakt. De totale kosten van de verbouwing bedroegen € 2.926.627 (hierna: de verbouwingskosten).

2.3.

Belanghebbende heeft de aankoop van de woning en de verbouwingskosten gefinancierd met een lening (hierna: de lening). In 2013 is op die lening twee percent rente betaald.

2.4.

Belanghebbende heeft, bij het doen van de aangifte, € 59.598 van de verbouwingskosten aangemerkt als inrichtingskosten zodat de rente van de financiering in zoverre niet kan worden aangemerkt als rente van een eigenwoningschuld. Bij de bepaling van de omvang van de aftrekbare rente op de eigenwoningschuld is voorts rekening gehouden met een eigenwoningreserve van € 395.252. Per saldo is de aftrekbare rente berekend over een schuld van € 4.269.443, leidend tot een aftrekpost van € 85.389. Het inkomen uit werk en woning vóór pga bedraagt volgens de aangifte € 79.822.

2.5.

De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag het volledige bedrag van de verbouwingskosten aangemerkt als kosten die geen verband houden met de verbouwing of verbetering van de woning zodat, in zoverre, de rente op de lening niet als aftrekbare eigenwoningrente kan worden aangemerkt. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de verbouwingskosten alsnog tot een zeer aanzienlijk bedrag geaccepteerd als kosten die verband houden met de verbouwing of verbetering van de woning. De correctie op de verbouwingskosten is beperkt tot een bedrag van € 743.678. De inspecteur heeft de correctie van de rente beperkt tot € 21.053. Bijgevolg is uitgegaan van een inkomen uit werk en woning vóór pga van € 100.875. Omdat belanghebbende een bedrag van € 130.079 aan pga had, is het inkomen uit werk en woning bepaald op nihil en is een pga-beschikking van € 29.204 vastgesteld.

2.6.

Volgens het verweerschrift gaat het bij het bedrag van € 743.678 aan gecorrigeerde verbouwingskosten om – hier verkort weergegeven – de volgende categorieën en bedragen:

a. Installatiebedrijf [naam bedrijf 1] € 227.150,17

b. Vloerenbedrijf [naam bedrijf 2] € 4.487,75

c. [naam bedrijf 3] Balustrade terras € 5.871,21

d. Lambrizering woonkamer € 4.657,29

e. [naam bedrijf 4] zonweringen € 11.000,00

f. [naam bedrijf 5] afbouw stuc € 52.657,84

g. [naam bedrijf 6] tegelwerk; stelpost € 10.000,00

h. [naam bedrijf 7] , inclusief, ‘tussentelling’ € 13.315,61

[naam bedrijf 7] , inclusief, ‘eindtelling’ € 112.161,28

i. Haarden [naam bedrijf 8] € 10.058,73

j. Stelpost arbeid € 25.000,00

k. [naam bedrijf 9] , architect, stelpost meubelen € 25.000,00

l. Kosten aanleg tuin € 172.120,20

m. Verhuizing € 2.753,08

n. Stoffering € 40.250,00

o. [naam bedrijf 10] bouw houten vloer € 28.086,92

p. [naam bedrijf 7] Interieurbouw € 12.424,16

2.7.

Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift nader het standpunt ingenomen dat een aantal van de onder h. opgenomen uitgaven alsmede de post onder n. ten onrechte zijn opgenomen onder de kosten waarvan de financiering kan worden aangemerkt als eigenwoningschuld. In zijn reactie op het verweerschrift heeft hij daaraan nog toegevoegd de uitgaven voor een hanglamp. Ter zitting is daaraan nog toegevoegd de uitgaaf onder m. In totaal gaat het om (€ 49.843 + € 5.426 + 2.753,08, ofwel) € 58.022,08.

2.8.

De inspecteur heeft in zijn pleitnota het standpunt ingenomen dat de financiering van een aantal posten alsnog als eigenwoningschuld kan worden aangemerkt (een als wand uitgevoerd whiteboard, door de inspecteur opgenomen P.M., en de posten onder b., i. en h. ‘tussentelling’). Ter zitting heeft de inspecteur daar nog aan toegevoegd de posten onder c., f., j. en p. In totaal gaat het om (€ 27.862,09 + P.M. + € 5.871,21 + € 52.657,84 + € 25.000,00 + € 12.424,16, ofwel) € 123.815,30 + P.M. Verder heeft de inspecteur ter zitting erkend dat bij de uitspraak op bezwaar ten onrechte een rentecorrectie heeft plaatsgevonden op basis van 2,83% van de correctie van de eigenwoningschuld in plaats van 2%.

3 Geschil

3.1.

In geschil is de hoogte van de eigenwoningrente. Het geschil spitst zich daarbij toe op de hoogte van de eigenwoningschuld. Meer specifiek is in geschil in hoeverre de lening, voor zover daarmee de verbouwingskosten zijn gefinancierd (hierna: de verbouwingslening), is aan te merken als een schuld die is aangegaan voor verbetering of onderhoud van de woning. Het belang is (alleen) gelegen in de hoogte van de pga-beschikking. Verder is de beslissing over de kostenvergoeding bezwaar in geschil.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen in de van hen afkomstige stukken en nader ter zitting zijn aangevoerd.

3.3.

Beide partijen concluderen tot gegrondverklaring van het beroep. Belanghebbende concludeert ertoe dat de gehele verbouwingslening kwalificeert als schuld die is aangegaan voor verbetering of onderhoud van de woning, met uitzondering van de in 2.4 en 2.7 vermelde bedragen, en dat de pga-beschikking dienovereenkomstig wordt aangepast. De inspecteur concludeert tot een hogere eigenwoningrente conform wat in 2.8 is vermeld en tot dienovereenkomstige aanpassing van de pga-beschikking.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing