Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5827, AWB - 20 _ 5207

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5827, AWB - 20 _ 5207

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
9 november 2021
Datum publicatie
3 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5827
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5207

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/5207

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 9 november 2021 van de enkelvoudige kamer in het geding tussen

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda (Belastingsamenwerking West-Brabant), de heffingsambtenaar.

Procesverloop

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 20 februari 2020 van de heffingsambtenaar met betrekking tot de naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] .

Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is behandeld op de zitting in Breda op 9 november 2021. Daar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, en zijn gemachtigde [naam 1] , verbonden aan [bedrijfsnaam] , en namens de heffingsambtenaar [naam 2] via beeldbellen.

Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Belanghebbende stond op 2 oktober 2019 omstreeks 13:29 uur met een auto met kenteken [kenteken] op een parkeerplaats aan de [straatnaam 1] in Breda. Op deze locatie mag alleen tegen betaling van parkeerbelasting worden geparkeerd.

2. Tijdens een controle op voormelde datum en tijdstip is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting op aangifte voldaan. Daarom is aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd ter grootte van € 1,40, vermeerderd met € 62,70 aan kosten.

3. Tussen partijen is in geschil of de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd.

4. Belanghebbende bestrijdt niet dat hij op het moment van de controle geen parkeerbelasting had betaald. Belanghebbende stelt dat hij Breda heeft bezocht zonder hier goed bekend te zijn. Hij is met zijn auto de woonwijk Belcrum ingereden om via de [straatnaam 2] de [straatnaam 1] in te rijden en aan het begin van die straat te parkeren. Hij dacht dat daar geen betaald parkeren gold. Nadat belanghebbende bij terugkomst bij zijn auto de naheffingsaanslag aantrof, heeft hij de omgeving nader bestudeerd en geen parkeerautomaat of bebording aangetroffen die wijst op betaald parkeren. Wel heeft hij verderop in de straat een bord gezien met een logo van een parkeerautomaat met een pijl die verder de straat in wijst. Belanghebbende trekt uit het bord de conclusie dat in de [straatnaam 1] pas vanaf dat bord betaald parkeren geldt en dat voor de door belanghebbende gebruikte parkeerplaats eerder in de straat geen betaald parkeren geldt.

Verder geeft belanghebbende aan dat hij meerdere keren telefonisch contact heeft gezocht met de heffingsambtenaar om zijn verhaal te doen, maar dat hij daar steeds niet de gelegenheid voor kreeg.

5. De rechtbank stelt allereerst vast dat in de parkeerverordening en daarbij horende aanwijzingsbesluit de [straatnaam 1] is aangewezen als een straat waarvoor betaald parkeren geldt. Dat alleen is echter nog onvoldoende om de parkeerbelasting te mogen naheffen. De gemeente is namelijk ook verplicht om aan parkeerders voldoende duidelijk te maken dat voor een bepaald gebied betaald parkeren geldt.

6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat het voor parkeerders voldoende duidelijk moet zijn dat in de [straatnaam 1] parkeerbelasting moet worden voldaan. Dit maakt de rechtbank op uit de plattegrond die de heffingsambtenaar heeft ingediend. Uit die plattegrond volgt dat belanghebbende bij het inrijden van de woonwijk langs een parkeerzonebord is gereden. Dit is een adequate manier om parkeerders te informeren dat in de naliggende zone voor parkeren betaald moet worden. Uit het parkeerzonebord volgt dat vanaf dat bord voor parkeren betaald moet worden totdat een eindeparkeerzonebord wordt gepasseerd. De gemeente is vervolgens niet gehouden om op elke straathoek een herhalingsbord te plaatsen waarop de verschuldigdheid van de parkeerbelasting is vermeld.

7. De rechtbank volgt belanghebbende niet in zijn interpretatie van het bord met daarop het logo van de parkeerautomaat. Dit bord geeft de looprichting aan naar de dichtstbijzijnde parkeerautomaat. In die zin kan het bord juist gelden als een herinnering aan parkeerders van het feit dat in de [straatnaam 1] parkeergeld moet worden betaald. Ook het bord eronder met de aanduiding van het zonenummer voor gebruikers van een parkeerapp wijst duidelijk op de verplichting om parkeergeld te betalen. Daarnaast kan via de website van de gemeente Breda op eenvoudige wijze worden opgezocht waar sprake is van betaald parkeren.

De heffingsambtenaar heeft dus terecht een naheffingsaanslag opgelegd.

8. De rechtbank begrijpt dat belanghebbende de wijze waarop hij telefonisch te woord werd gestaan door medewerkers van Belastingsamenwerking West-Brabant als vervelend heeft ervaren, maar ziet daarin geen reden om de naheffingsaanslag te vernietigen.

9. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 9 november 2021 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel