Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5862, AWB - 21 _ 845

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5862, AWB - 21 _ 845

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
12 november 2021
Datum publicatie
3 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5862
Zaaknummer
AWB - 21 _ 845

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 21/845

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 12 november 2021 van de enkelvoudige kamer in het geding tussen

gemachtigde mr. N.G.A. Voorbach

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda (Belastingsamenwerking West-Brabant),

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 19 januari 2021 van de heffingsambtenaar met betrekking tot de naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer].

Het beroep is behandeld op de zitting in Breda op 12 november 2021. Namens de heffingsambtenaar heeft [heffingsambtenaar] via beeldbellen aan de zitting deelgenomen.

Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

Verzoek om uitstel

1. Op de zitting van de rechtbank van 12 november 2021 stonden vier zaken gepland waarin mr. N.G.A. Voorbach van Verkeersboete.nl als gemachtigde optreedt, in het tijdsbestek van 10.55 tot 12.15 uur. Het gaat hierbij om de zaken met de zaaknummers BRE 21/1042, 21/845, 21/1018 en 21/2624 PARKBL.

2. De gemachtigde heeft de rechtbank op 23 augustus 2021 verzocht om de zitting via Skype (beeldbellen) te laten plaatsvinden. Dit verzoek heeft de rechtbank afgewezen omdat er geen corona-redenen aan ten grondslagen lagen en omdat er vier zaken van hem achter elkaar op zitting stonden.

3. Op 10 november 2021 heeft de gemachtigde in deze vier zaken een fax gestuurd met (voor zover hier van belang) de volgende inhoud:

“Bovenvermelde zaken staan gepland op de zitting van 12 november 2021. Ik heb op 4 november 2021 mijn ogen laten laseren via een LASIK behandeling. Helaas doen mijn ogen nog veel pijn. Normaliter dient het zicht volledig terug te komen na 2 tot 3 werkdagen, maar mijn herstel duurt helaas langer. Ik kan mijn ogen nog nauwelijks open houden.

Bovendien ben ik sinds vanochtend erg verkouden. Dit maakt dat ik - conform de huidige regels van de rechtbank - thuis moet blijven.

Ik kan dan ook niet anders dan u verzoeken de zitting te verplaatsen.”

4. Naar aanleiding van deze fax heeft een medewerker van de griffie van de rechtbank telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde om te vragen of de zaken via beeldbellen behandeld konden worden. De gemachtigde is diezelfde dag nog akkoord gegaan met behandeling via beeldbellen. Hij deelde mee dan een zonnebril op te zetten vanwege zijn ogen.

5. Tijdens de zitting van 12 november 2021 ontving de rechtbank via de griffie een fax van de gemachtigde, door de griffie ontvangen om 11.21 uur, met (voor zover hier van belang) de volgende inhoud:

“Natuurlijk kan het voorkomen dat een zitting uitloopt, maar ook voor een gemachtigde kan en moet ergens een grens worden getrokken. Ik wacht nu meer dan 20 minuten in de lobby van Skype omgeving. Er is niemand die even belt en aangeeft hoelang het nog duurt. Ik zal nog 10 minuten wachten en zal daarna vertrekken. Ik heb gebeld met de rechtbank en niemand kon aangeven hoelang het nog duurt.

Ik verzoek u een nieuwe zitting in te plannen. Ik mag van de rechtbank verwachten dat – indien de rechtbank uitloop heeft – er contact met mij wordt opgenomen (dat gebeurt andersom ook). Ik mag voorts verwachten dat iemand bij de rechtbank aan kan geven hoelang het nog ongeveer duurt.

Afgezien van het voorgaande, verzoek ik u de proceskosten van belanghebbende te vergoeden, tegen wegingsfactor gemiddeld (één procespunt). (…) Ik heb alles in werk gesteld om vandaag deze zitting bij te wonen en heb hiervoor tijd gereserveerd. Mocht u nog vragen hebben over deze brief, kunt u mij bellen op nummer [telefoonnummer]”.

6. De zitting van de rechtbank is inderdaad uitgelopen. Rond 11.30 uur merkte de rechtbank dat de gemachtigde niet in de lobby voor het beeldbellen wachtte. Na lezing van de fax van de gemachtigde heeft de rechter om 11.37 en 11.39 uur geprobeerd de gemachtigde te bellen op het in de fax genoemde telefoonnummer. Het telefoonnummer was niet bereikbaar, ook kon er geen voicemailbericht worden ingesproken

7. De heffingsambtenaar, die eveneens via beeldbellen aanwezig was, heeft verzocht het verzoek om uitstel af te wijzen.

8. De rechtbank begrijpt dat het vervelend is als een zitting uitloopt en de gemachtigde in de lobby bij beeldbellen of in het gerechtsgebouw op de gang zit te wachten. Hoewel de rechtbank haar best doet om bij de planning van een zitting een juiste inschatting te maken van de te verwachten behandelduur van zaken, kan het soms anders lopen dan op voorhand was ingeschat. Ook het schakelen naar een hybride zitting met beeldbellen kost extra tijd. Een uitloop van een half uur kan zich dan voordoen. Het tijdstip waarop de rechtbank wilde beginnen met de zaken van de gemachtigde (rond 11.30 uur) viel echter binnen het tijdsbestek waarin de vier zaken van de gemachtigde behandeld zouden worden (van 10.55 tot 12.15 uur). Van de gemachtigde kan verwacht worden dat hij zich in ieder geval gedurende dit tijdsbestek beschikbaar zou houden voor de zitting. Dat heeft hij niet gedaan.

De rechtbank heeft het verzoek om uitstel daarom ter zitting afgewezen.

9. Vervolgens heeft de rechtbank de vier zaken ter zitting behandeld en in elke zaak meteen mondeling uitspraak gedaan. De link voor het beeldbellen heeft gedurende de zitting opengestaan. De gemachtigde heeft geen contact meer opgenomen met de rechtbank. Om 12.08 uur was de rechtbank klaar met de behandeling van de zaken ter zitting van de gemachtigde en heeft zij de link gesloten.

Inhoudelijk

10. Belanghebbende stond op 19 oktober 2020 omstreeks 21:37 uur met een auto met kenteken [kenteken] op een parkeerplaats aan de [straat] in Breda. Op deze locatie mag alleen tegen betaling van parkeerbelasting worden geparkeerd.

11. Tijdens een controle met een scanauto op voormelde datum en tijdstip is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting op aangifte is voldaan. Daarom is aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd ter grootte van € 66,80 (€ 2,30 aan parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten).

12. Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard.

13. Tussen partijen is in geschil of de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd.

14. Belanghebbende voert aan dat hij een persoon heeft afgezet en nog een koffer uit de kofferbak moest halen. Alles bij elkaar heeft dit nog geen 20 seconden geduurd. Op dat moment kwam de scanauto voorbij racen, aldus belanghebbende. Volgens hem is sprake van het onmiddellijk in- en uitstappen van personen in de zin van artikel 1 onder a van de Verordening parkeerbelastingen Breda 2020 (hierna: de Verordening) zodat geen sprake is van parkeren. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft belanghebbende een verklaring van zijn passagier overgelegd.

15. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.

16. De rechtbank overweegt dat op de heffingsambtenaar de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De heffingsambtenaar dient in dit geval aannemelijk te maken dat sprake is van parkeren als bedoeld in artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en voornoemd artikel 1 van de Verordening.

17. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. De door hem overlegde scanfoto’s zijn daartoe onvoldoende. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de heffingsambtenaar de door belanghebbende geschetste situatie, dat de auto daar met draaiende motor en lichten aan stond, als zodanig niet heeft betwist. Op de foto’s is ook te zien dat er mensen nabij de auto staan en met elkaar in gesprek zijn. De rechtbank is van oordeel dat het gelet hierop niet uitgesloten is dat belanghebbende tijdens een zeer kort moment met de auto heeft stilgestaan voor het onmiddellijk laten in- of uitstappen van personen. Dat het uitstappen zelf niet op de foto waarneembaar is, zoals de heffingsambtenaar heeft gesteld, doet daar niet aan af nu immers sprake is van een zeer korte momentopname van de scanauto die voorbij rijdt. Bovendien zou dit impliceren dat het laten uitstappen van een persoon slechts enkele seconden in beslag zou mogen nemen hetgeen de rechtbank niet reëel voorkomt.

18. Nu geen sprake is van parkeren als bedoeld in artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en artikel 1 van de Verordening, is de naheffingsaanslag ten onrechte aan belanghebbende opgelegd. Het beroep wordt daarom gegrond verklaard.

19. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 639 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 265, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 0,5, omdat het gaat om een parkeerbelastingzaak). De rechtbank ziet geen aanleiding om een punt toe te kennen voor het wachten in de lobby.

20. Voorts dient het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem te worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vernietigt de naheffingsaanslag;

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 639;

- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 49 aan hem vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 12 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel