Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5879, BRE - 20 _ 8870

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5879, BRE - 20 _ 8870

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
17 november 2021
Datum publicatie
23 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5879
Zaaknummer
BRE - 20 _ 8870

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet van een samenvatting voorzien.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 20/8870 tot en met 20/8876

uitspraak van 17 november 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , domicilie kiezende te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden beslissingen

De beslissingen van de inspecteur van 31 augustus 2020 naar aanleiding van het verzoek van belanghebbende om teruggaaf van de ingehouden loonbelasting over de jaren 2008 tot en met 2014.

Zitting

Nadat partijen zijn uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting op 3 november 2021, hebben beide partijen laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen. Daarop is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het gaat om het jaar 2014;

-

verklaart het beroep ongegrond voor zover het gaat om het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar betreffende de jaren 2008 tot en met 2013;

-

verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep betrekking heeft op het verzoek om ambtshalve teruggaaf van de ingehouden loonbelasting.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende woont in Spanje en heeft in de jaren 2008 tot en met 2014 een uitkering van onder meer het UWV genoten.

2.2.

Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 19 augustus 2018, die op 24 augustus 2020 door de inspecteur is ontvangen, verzocht de door het UWV ingehouden loonbelasting over onder meer de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2014 aan hem terug te geven (hierna: het verzoek). Belanghebbende vermeldt in deze brief dat het UWV in het jaar 2014 geen loonbelasting heeft ingehouden.

2.3.

De inspecteur heeft bij brief van 31 augustus 2020 beslist dat het verzoek om teruggaaf van ingehouden loonbelasting over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2014 niet in behandeling te nemen omdat het verzoek buiten de vijfjaartermijn is ingediend. Daartegen heeft belanghebbende beroep ingesteld.

2.4.

De inspecteur heeft tijdens de beroepsfase aangevoerd dat de door het UWV ingehouden loonbelasting over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2013 al in het verleden aan belanghebbende zijn teruggegeven. Ter ondersteuning van zijn stelling heeft de inspecteur print screens1 overgelegd waaruit is af te leiden dat op 12 november 2013 een bezwaar is ontvangen, betrekking hebbende op de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2013. Volgens de inspecteur is het bezwaar voor de jaren 2008 tot en met 2012 niet-ontvankelijk verklaard, maar is vervolgens wel ambtshalve aan het bezwaar tegemoetgekomen. Het bezwaar met betrekking tot het jaar 2013 is toegekend. Deze beslissingen zijn genomen op 6 februari 2014. Uit een brief2 volgt dat het gaat om een teruggaaf van loonbelasting van respectievelijk € 5.345 en € 1.529.

Ontvankelijkheid beroep

2.5.

Niet in geschil is dat het UWV in het jaar 2014 geen loonbelasting heeft ingehouden. Het beroep ten aanzien van 2014 is om die reden niet-ontvankelijk bij gebrek aan belang.

Indien juist is dat voor de jaren 2008 tot en met 2013 de loonbelasting al eerder volledig is teruggegeven, dan zijn de beroepen ook voor die jaren niet-ontvankelijk bij gebrek aan belang. Uit de overlegde stukken kan de rechtbank echter niet voldoende duidelijk herleiden of de loonbelasting volledig is teruggeven, in elk geval niet voor het jaar 2013 (zie 2.8 hierna). Om die reden zal de rechtbank de beroepen voor de jaren 2008-2013 niet ambtshalve niet-ontvankelijk verklaren.

Met betrekking tot de uitspraak op bezwaar; 2008-2013

2.6.

Belanghebbende heeft aangevoerd dat de inspecteur ‘het bezwaar’ ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Uit het verweerschrift maakt de rechtbank op dat ook de inspecteur ervan uitgaat dat in zijn brief van 31 augustus 2020 besloten ligt dat het verzoek van 24 augustus 2020 mede is opgevat al een bezwaar en dat dit bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard.

2.7.

Voor de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2013 geldt dat eerder al bezwaar is gemaakt. Belanghebbende heeft wat in 2.4 is vermeld niet bestreden. Het is niet mogelijk twee keer bezwaar te maken.3 Het bezwaar is reeds daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Overigens zou het bezwaar ook niet-ontvankelijk zijn wegens termijnoverschrijding. De bezwaartermijn bedraagt namelijk 6 weken. Het beroep is in zoverre ongegrond.

Met betrekking tot de verzoeken om ambtshalve vermindering; 2008-2013

2.8.

De inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende (ook) aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de ingehouden loonbelasting. Het verzoek is afgewezen (niet in behandeling genomen) omdat het niet binnen vijf jaar na het einde van het belastingjaar is gedaan. Belanghebbende verzoekt hieraan voorbij te gaan en het ‘bezwaar’ toch in behandeling te nemen. De rechtbank kan dit echter niet doen. De beslissing van de inspecteur om het verzoek om ambtshalve vermindering af te wijzen is gebaseerd op basis van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR). Zo’n beslissing is niet een voor bezwaar vatbare beslissing in de zin van artikel 26 van de AWR. Dit betekent dat de rechtbank niet bevoegd is een inhoudelijk oordeel te geven over de ambtshalve beslissing op grond van artikel 65 van de AWR. De civiele rechter is bevoegd om te oordelen over geschillen over een dergelijke beslissing.

2.9.

De rechtbank merkt nog wel het volgende op. De inspecteur schrijft dat over de periode 2013 € 1.529 (inclusief rente) aan belanghebbende is teruggegeven. Echter in de bij het verweerschrift gevoegde loongegevens over het jaar 2013 staat een bedrag aan loonbelasting vermeld van € 1.644. De veronderstelling van de inspecteur dat de loonbelasting volledig is teruggegeven, lijkt dus niet juist te zijn.

2.10.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier, op 17 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.