Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5890, AWB - 20 _ 9044

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5890, AWB - 20 _ 9044

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
18 november 2021
Datum publicatie
2 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5890
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9044

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/9044

uitspraak van 18 november 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 11 september 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting tot een bedrag van € 23.291, en de bij gelijktijdige beschikkingen opgelegde vergrijpboete van € 5.822 en in rekening gebrachte belastingrente van € 1.826 (aanslagnummer 8531.68.180.F.01.7501).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde] , verbonden aan [bedrijf 1] te [vestigingsplaats 1] , en namens de inspecteur, [inspecteur] (procesdeskundige), [inspecteur] (vennootschapsbelasting) en [inspecteur] (omzetbelasting). Van de zitting is een verslag (‘proces-verbaal’) gemaakt, waarvan een kopie bij brief van 19 oktober 2021 aan partijen is gestuurd.

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep ongegrond wat betreft de naheffingsaanslag;

-

verklaart het beroep gegrond wat betreft de vergrijpboete en belastingrente;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar wat betreft de vergrijpboete en de belastingrente;

-

vernietigt de vergrijpboete;

-

vermindert de belastingrente tot een rente berekend over de naheffing van omzetbelasting ten bedrage van € 23.291 over het jaar 2017;

-

veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.026;

-

gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 354 aan belanghebbende vergoedt.

2 Gronden

Feiten

2.1.

Belanghebbende verricht activiteiten die bestaan uit technische dienstverlening en aanneming van constructiewerken.

2.2.

De aandelen in belanghebbende zijn voor 99% in bezit van [bedrijf 2] en voor 1 % van [bedrijf 3] . Laatstgenoemde is tevens bestuurder van belanghebbende. Het bestuur van [bedrijf 3] werd in de periode van 29 mei 2013 tot en met 27 september 2017 uitgeoefend door [bestuurder] .

2.3.

De aandelen in [bedrijf 2] worden voor 100% gehouden door [bedrijf 1] . De aandelen in [bedrijf 3] worden voor 100% gehouden door [bedrijf 2] . De uiteindelijk gerechtigde in deze vennootschap en daarmee ook in belanghebbende is [uiteindelijk gerechtigde] , de partner van [bestuurder] .

2.4.

Op 28 februari 2016 is een loods gelegen op het terrein bij de privéwoning van [bestuurder] onherstelbaar verwoest door brand. De loods was privé-eigendom van [bestuurder] . Op 27 november 2016 heeft [bestuurder] zijn privéwoning (met daarbij de loods) aan zijn dochter en haar partner verkocht. In 2017 is een nieuwe loods gebouwd. De bouwkosten zijn in rekening gebracht bij belanghebbende (zie 2.6 hierna). Belanghebbende heeft ter financiering van de bouwkosten bedragen overgemaakt gekregen in opdracht van [bestuurder] (hierna: de betalingen).

2.5.

Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld onder andere naar de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017. De uitkomsten van het onderzoek zijn neergelegd in een controlerapport.

2.6.

In het controlerapport is vastgesteld dat in 2016 kosten ten bedrage van € 11.472 met daarbij € 2.395 omzetbelasting in rekening werden gebracht bij belanghebbende ter zake van het herstel van de loods in verband met brandschade. Daarnaast is vastgesteld dat facturen van in totaal € 107.074,85 met daarbij € 20.896 omzetbelasting met betrekking tot de bouw van de nieuwe loods in 2017 zijn voldaan door belanghebbende. De omzetbelasting van in totaal € 23.291 (€2.395 + € 20.896) is door belanghebbende als voorbelasting in aftrek gebracht. Het totaalbedrag van € 107.074,85 voor de bouw van de loods is ten laste gebracht van de rekening-courant met [bestuurder] . Volgens het controlerapport is de voorbelasting ten onrechte in aftrek gebracht omdat – kort gezegd – sprake is van privé-uitgaven van [bestuurder] , en dient ter zake ook een vergrijpboete te worden opgelegd.

2.7.

De inspecteur heeft vervolgens conform het controlerapport de naheffingsaanslag en een vergrijpboete van 25% wegens grove schuld opgelegd. Deze zijn bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

Geschil

2.8.

In geschil is of de naheffingsaanslag en vergrijpboete terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd.

Naheffingsaanslag

2.9.

De inspecteur heeft ter zitting een nieuw primair standpunt ingenomen en ter onderbouwing van dat standpunt stukken overgelegd waaruit de cijfermatige gevolgen blijken voor de naheffing. De inspecteur stelt dat de bouw van de nieuwe loods door belanghebbende in opdracht van [bestuurder] een voor de omzetbelasting belaste prestatie is en dat de betalingen aan belanghebbende in dat kader zijn ontvangen. Nu de betalingen zijn ontvangen door belanghebbende in het jaar 2017 ligt het heffingsmoment voor de omzetbelasting in dat jaar. Het nieuwe primaire standpunt houdt dus in dat enerzijds de voorbelasting wel terecht in aftrek is gebracht en dat anderzijds ten onrechte niet eerder omzetbelasting in 2017 is voldaan in verband met de betalingen (interne compensatie tussen posten). Uitgaande van het totaalbedrag van de betalingen is de naheffingsaanslag niet te hoog vastgesteld.

2.10.

Belanghebbende heeft het standpunt ingenomen dat voor de belaste prestatie in de omzetbelasting in het onderhavige geval dient te worden gekeken naar het moment van oplevering van de nieuwe loods. De bedragen die belanghebbende vooraf heeft ontvangen voor het bouwen van de nieuwe loods zijn ontvangen in het kader van voorfinanciering, omdat belanghebbende niet beschikte over financiële middelen om de bouw van de loods te bekostigen. De facturatie heeft niet plaatsgevonden op het moment van voorfinanciering, omdat het belastbaar feit voor de omzetbelasting op een later moment is gelegen; factureren zijn pas naderhand in 2020 en 2021 verstuurd. Voor de omzetbelasting heeft in 2017 dan geen belaste prestatie plaatsgevonden.

2.11.

De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is – uitgaande van het primaire standpunt van de inspecteur – niet (langer) in geschil dat belanghebbende in opdracht van [bestuurder] een nieuwe loods heeft laten bouwen voor [bestuurder] . Niet in geschil is dat het zorgen voor een nieuwe loods een belaste prestatie voor de omzetbelasting is. Verder staat vast dat belanghebbende in 2017 bedragen (in opdracht) van [bestuurder] heeft gekregen zodat belanghebbende de bouwkosten kon betalen. De inspecteur heeft onweersproken gesteld dat geen sprake is van een schulderkenning door belanghebbende noch dat er een schuld is opgenomen op de balans ter zake van de betalingen. Gelet daarop is er geen steun voor de stelling dat sprake is van voorfinanciering. Het is aannemelijk dat de betalingen zijn gedaan in rechtstreeks verband met, en als tegenprestatie voor, het laten bouwen van de loods. In wezen is ten aanzien van de betalingen sprake van doorbelasting van kosten of tussentijdse factureringen. Voor zover de betalingen aan belanghebbende voor de bouw van de loods in 2017 zijn ontvangen, ligt ook het heffingsmoment in dat jaar. De inspecteur heeft gelijk.

2.12.

Belanghebbende heeft de cijfermatige uitwerking door de inspecteur van zijn primaire standpunt niet (gemotiveerd) bestreden, zodat die uitwerking verder als uitgangspunt wordt genomen. De naheffingsaanslag van € 23.291 (€ 2.395 over 2016 en € 20.896 over 2017) is dan niet te hoog vastgesteld, nu uit de cijfermatige uitwerking blijkt dat de na te heffen omzetbelasting eigenlijk € 26.652 (€ 0 over 2016 en € 26.652 over 2017) dient te bedragen. Weliswaar houdt dat dan in dat het bedrag aan nageheven omzetbelasting over het jaar 2017 hoger is dan het bedrag waarvan is uitgegaan bij het opleggen van de naheffingsaanslag, maar het gaat erom of het totaalbedrag van de naheffingsaanslag niet te hoog is en dat is niet het geval. Het is toegestaan dat binnen een naheffingsaanslag omzetbelasting een vermindering voor een of meer tijdvakken (hier: de tijdvakken in 2016) wordt gecompenseerd met een verhoging voor een of meer andere tijdvakken (hier: de tijdvakken in 2017) (interne compensatie tussen jaren).1

2.13.

De naheffingsaanslag wordt dus gehandhaafd. Hieraan kan niet afdoen de stelling van belanghebbende dat ter zake van de bouw in 2020 en 2021 inmiddels is gefactureerd door belanghebbende aan [bestuurder] en ook omzetbelasting op aangifte is voldaan door belanghebbende. Ook als die stelling juist is, neemt dat niet weg dat in 2017 al omzetbelasting verschuldigd was. Voor zover dubbele heffing optreedt omdat in 2020 en 2021 opnieuw geheven is (door de eigen voldoening), zou de heffing in zoverre in die jaren mogelijk onjuist kunnen zijn en moet de oplossing daarom in die jaren worden gevonden. Belanghebbende kan daartoe bezwaar maken tegen de voldoening en/of een verzoek om ambtshalve teruggaaf doen.

Rente 2.14. Gelet op hetgeen onder 2.12 is overwogen dient de rente te worden verminderd tot de rente berekend over de naheffing van omzetbelasting ten bedrage van € 23.291 over het jaar 2017.

Belanghebbende heeft gesteld dat de in rekening gebrachte belastingrente wordt ervaren als een (dubbele) boete bovenop de opgelegde naheffingsaanslag en vergrijpboete. De rechtbank volgt belanghebbendes stelling niet. Naar nationaal recht is geen sprake van een boete. Ook is geen sprake van een straf in de zin van artikel 6 van het EVRM. De in rekening gebrachte belastingrente vormt een compensatie voor het ter beschikking hebben van overheidsgelden omdat, kort gezegd, eerder te weinig belasting was geheven als gevolg van het niet doen van de (juiste) aangifte.

Boete

2.15.

De door de inspecteur oorspronkelijk aangevoerde grondslag voor de naheffing van omzetbelasting en daarmee ook van de vergrijpboete is naar het oordeel van de rechtbank zodanig anders dan de – pas ter zitting aangevoerde – grondslag waarop de naheffing stand houdt, dat de rechtbank daarin aanleiding ziet de boete te vernietigen.2

Conclusie

2.16.

Het beroep is wat betreft de vergrijpboete en belastingrente gegrond en wat betreft de naheffingsaanslag ongegrond.

2.17.

De rechtbank ziet aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.026 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 265 en 1 punt het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Krishnapillai, griffier, op 18 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.