Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5914, AWB - 20 _ 7681

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5914, AWB - 20 _ 7681

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
3 november 2021
Datum publicatie
3 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5914
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7681

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht

Locatie: Middelburg

Zaaknummers BRE 20/7681 tot en met 20/7685

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 3 november van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd met dagtekening 22 mei 2020, 30 mei 2020, 8 juni 2020, 12 juni 2020 en 4 juli 2020 met respectievelijk de aanslagnummers [aanslagnummer 1] , [aanslagnummer 2] , [aanslagnummer 3] , [aanslagnummer 4] en [aanslagnummer 5] (hierna: de naheffingsaanslagen).

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 24 juli 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

De zaken zijn behandeld op de zitting van 3 november 2021. Belanghebbende was, met voorafgaand bericht, niet aanwezig. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] .

Overwegingen

Feiten

1. De auto met kenteken [kenteken] stond op 22 mei 2020 (16.46 uur), 30 mei 2020 (09.46 uur), 8 juni 2020 (13.40 uur), 12 juni 2020 (11.38 uur) en 4 juli 2020 (14.40 uur) stil op een parkeerplaats aan de [straatnaam] in Bergen op Zoom. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.1Tijdens controles op voornoemde data en tijden is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.

2. Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, zijn aan belanghebbende naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd van elk € 63,45, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,20 en € 61,25 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Geschil

3. In geschil is of de naheffingsaanslagen parkeerbelasting terecht zijn opgelegd.

Standpunt belanghebbende

4. Belanghebbende voert aan dat zij in de veronderstelling was dat haar parkeervergunning automatisch zou worden verlengd. Later bleek dat zij e-mails over het eindigen van de vergunning had gemist. Volgens belanghebbende is vijfmaal straffen met boetes voor deze vergissing buitensporig en in strijd met de intentie van de regelgeving zoals bedoeld in de Verordening en het rechtssysteem. Zij verzoekt oplegging van een redelijk bedrag.

Standpunt heffingsambtenaar

5. Volgens de heffingsambtenaar was voor het betreffende kenteken geen geldige parkeervergunning aanwezig. De vergunning is automatisch op 1 mei 2020 verlopen en belanghebbende heeft pas op 6 juli 2020 de vergunning verlengd. In de tussenliggende periode zijn op goede gronden de naheffingsaanslagen opgelegd.

Beoordeling

6. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar desgevraagd verklaard dat het bezwaarschrift weliswaar slechts ziet op de eerste naheffingsaanslag, maar dat het bezwaar in behandeling is genomen als zijnde gericht tegen alle vijf de naheffingsaanslagen. In de uitspraak op bezwaar zijn de bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding hier anders over te oordelen.

Vervolgens heeft de heffingsambtenaar zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de vier laatstgenoemde naheffingsaanslagen van 30 mei 2020, 8 juni 2020, 12 juni 2020 en 4 juli 2020 met respectievelijk de aanslagnummers [aanslagnummer 2] , [aanslagnummer 3] , [aanslagnummer 4] en [aanslagnummer 5] komen te vervallen. De aanslag van 22 mei 2020 met aanslagnummer [aanslagnummer 1] blijft gehandhaafd, omdat zonder parkeervergunning en zonder parkeerbelasting te betalen is geparkeerd. Daaruit volgt dat de heffingsambtenaar zijn eerder ingenomen standpunt deels niet heeft gehandhaafd. Reeds hierom zullen de beroepen gegrond worden verklaard.

Ten aanzien van de naheffingsaanslag van 22 mei 2020 overweegt de rechtbank als volgt.

De rechtbank volgt belanghebbende niet in haar standpunt dat sprake is van een boete.

Nu geen sprake is van een boete, kan de rechtbank evenmin de proportionaliteit om die reden toetsen. Het gaat hier om naheffing van parkeerbelasting verhoogd met kosten. De heffingsambtenaar mag dergelijke kosten in rekening brengen.2Wel geldt een wettelijk maximumbedrag aan kosten van € 64,50.3 In dit geval is de hoogte van de kosten (€ 61,25) in overeenstemming met artikel 10 van de Verordening. Het ter plaatse geldende parkeertarief is € 2,20 per uur.4 Het bedrag van de naheffingsaanslag is dan ook vastgesteld met inachtneming van de daarvoor geldende regels. Gelet op het voorgaande is de naheffingsaanslag van € 63,45 niet tot een te hoog bedrag vastgesteld.

De rechtbank mag het bedrag van een naheffingsaanslag parkeerbelasting niet matigen wegens disproportionaliteit van de hoogte. De redelijkheid en billijkheid van de Verordening en de daarbij behorende tarieventabel staan als uitgangspunt niet ter beoordeling aan de rechtbank. Ook kan de rechtbank niet in de omstandigheden van het geval aanleiding zien om af te wijken van bedragen die uit de Verordening en de tarieventabel volgen. De Gemeentewet noch de Verordening biedt daartoe de mogelijkheid.

Omdat niet in geschil is dat is geparkeerd zonder parkeervergunning en zonder parkeerbelasting te voldoen, is de naheffingsaanslag van 22 mei 2020 terecht opgelegd.

Conclusie

7. Gelet op het vorenstaande zullen de beroepen gegrond worden verklaard voor zover gericht tegen de naheffingsaanslagen van 30 mei 2020, 8 juni 2020, 12 juni 2020 en 4 juli 2020. Het beroep is ongegrond voor zover dit ziet op de naheffingsaanslag van 22 mei 2020. De uitspraak op bezwaar zal worden vernietigd voor zover deze ziet op de naheffingsaanslagen van 30 mei 2020, 8 juni 2020, 12 juni 2020 en 4 juli 2020 en deze naheffingsaanslagen worden herroepen.

8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat gesteld noch gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

9. De heffingsambtenaar dient het griffierecht van € 48,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond voor zover deze zien op de naheffingsaanslagen van 30 mei 2020, 8 juni 2020, 12 juni 2020 en 4 juli 2020;

- verklaart het beroep ongegrond voor zover dit ziet op de naheffingsaanslag van 22 mei

2020;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet op de naheffingsaanslagen van 30 mei 2020, 8 juni 2020, 12 juni 2020 en 4 juli 2020;

- herroept de naheffingsaanslagen van 30 mei 2020, 8 juni 2020, 12 juni 2020 en 4 juli 2020;

- bepaalt dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48,00 aan haar vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 3 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel