Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5918, AWB - 20 _ 5688

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5918, AWB - 20 _ 5688

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
10 november 2021
Datum publicatie
14 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5918
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5688

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht

Zaaknummer BRE 20/5688

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 10 november 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met dagtekening 29 november 2019 en aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 19 februari 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is behandeld op de zitting van 10 november 2021. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [verweerder] .

Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 28 juli 2021 aan belanghebbende op het adres [adres] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 29 juli 2021 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Overwegingen

Feiten

1. De auto met kenteken [kenteken] stond op 29 november 2019 omstreeks 10:14 uur stil op een parkeerplaats aan de Hazelaarstraat in Tilburg. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.1Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door een parkeercontroleur met een scanauto geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.

2. Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 63,00, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,00 en € 62,00 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Geschil

3. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.

Standpunt belanghebbende

4. Belanghebbende voert aan dat hij een bedrag van € 1,50 aan parkeerbelasting wilde voldoen en ook heeft voldaan, maar dat kennelijk door een fout in het computerprogramma van de parkeerautomaat buiten zijn schuld het bedrag ook weer is teruggestort. Ten tijde van de betaling was het belanghebbende niet duidelijk dat er iets mis was gegaan met de betaling. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft belanghebbende een uitdraai overgelegd van de twee bankoverschrijvingen. Belanghebbende erkent dat hij het kaartje dat uit de parkeerautomaat kwam zonder te kijken in zijn jaszak heeft gestopt, maar dat neemt niet weg dat hij wel had betaald. De naheffingsaanslag dient daarom vernietigd te worden, zo stelt belanghebbende.

Standpunt heffingsambtenaar

5. Volgens de heffingsambtenaar is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Het kan zijn dat de betaling is afgeschreven van de bankrekening, maar dat deze betaling toch is geannuleerd door een menselijke fout of een systeemfout. Volgens de heffingsambtenaar is geen betaling gevonden in het betalingssysteem, waaruit zou blijken dat is betaald. Belanghebbende kon uit de gegevens op de parkeerautomaat en uit het uitgeprinte bonnetje afleiden dat er geen betaling had plaatsgevonden. Daarmee is voldoende kenbaar gemaakt dat geen parkeerbelasting is betaald.

Toetsingskader van de rechtbank

6. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.

Beoordeling

7. Niet in geschil is dat belanghebbende heeft geparkeerd aan de Hazelaarstraat in Tilburg en dat deze straat zich bevindt in een betaald parkeerzone.

De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of belanghebbende kan worden gevolgd in zijn stelling dat hij de verschuldigde parkeerbelasting heeft betaald en hem niet verweten kan worden dat het bedrag is teruggestort.

Belanghebbende dacht dat hij parkeerbelasting had betaald, toen er een kaartje uit de parkeerautomaat kwam. Uit de door belanghebbende overgelegde print van bankoverschrijvingen blijkt ook dat het beoogde te betalen bedrag aan parkeerbelasting van € 1,50 op 29 november 2019 om 10:06 uur is afgeschreven. Echter, vervolgens is op diezelfde dag om 10:07 uur hetzelfde bedrag ook weer teruggestort. De rechtbank acht aannemelijk dat de parkeerautomaat een melding geeft dat de betaling is afgebroken.

Onder deze omstandigheden kan belanghebbende niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij de verschuldigde parkeerbelasting had betaald en moest het voor hem ook redelijkerwijs kenbaar zijn dat hij niet had betaald. Hoewel hij een kaartje ontving, kon hij daaraan niet het vertrouwen ontlenen dat daarmee de parkeerbelasting ook daadwerkelijk was betaald. Het lag op de weg van belanghebbende om het kaartje te controleren voordat hij dit in zijn zak heeft gestopt. Dan had hij direct kunnen zien dat de betaling niet was gelukt. Belanghebbende had meer onderzoek moeten doen. De verantwoordelijkheid voor de verschuldigdheid van parkeerbelasting ligt immers bij belanghebbende als parkeerder. Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende heeft geparkeerd zonder parkeerbelasting te voldoen. Dit betekent dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

Conclusie

8. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 10 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel