Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5920, AWB - 20 _ 9962

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5920, AWB - 20 _ 9962

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
10 november 2021
Datum publicatie
14 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5920
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9962

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht

Zaaknummer BRE 20/9962

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 10 november 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met dagtekening 30 september 2020 en aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 19 november 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is behandeld op de zitting van 10 november 2021. Belanghebbende was aanwezig. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [verweerder] .

Overwegingen

Feiten

1. De auto met kenteken [kenteken] stond op 30 september 2020 omstreeks 14:43 uur stil op een parkeerplaats aan de Alleenhouderstraat in Tilburg. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.1Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door een parkeercontroleur met een scanauto geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.

2. Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 55,00, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,00 en € 54,00 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Geschil

3. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.

Standpunt belanghebbende

4. Belanghebbende voert aan dat hij parkeerbelasting wilde voldoen, maar dat hem niet duidelijk was of de betaling geslaagd was of niet. Hij heeft drie keer met verschillende betaalkaarten en betaalmethoden geprobeerd te betalen. Voor de tijd dat hij wilde parkeren zou hij € 0,25 moeten voldoen en hij vraagt zich af of dat bedrag mogelijk te laag is om te pinnen. De parkeerautomaat functioneerde niet goed. De gemeente dient te zorgen voor een werkend apparaat en is volgens belanghebbende in gebreke gebleven door geen controle uit te voeren naar een juiste werking van de automaat. Zijn bankgegevens naslaan op een juiste betaling was zinloos volgens belanghebbende. Op dat moment zag hij geen andere mogelijkheid dan naar zijn afspraak te gaan en later een klacht in te dienen over de defecte parkeerautomaat.

Standpunt heffingsambtenaar

5. Volgens de heffingsambtenaar is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Belanghebbende diende parkeerbelasting te voldoen. Daartoe dient hij het betalingsproces volledig te doorlopen. Uit de in bezwaar overgelegde kaartjes blijkt dat de transacties zijn afgebroken. Dit kan verschillende oorzaken hebben. In het betaalsysteem is geen betaling gevonden.

De verplichting tot betaling van parkeerbelasting geldt ook als een parkeerautomaat een storing of defect vertoont. Om een naheffingsaanslag te voorkomen, wordt van de parkeerder verwacht dat hij op een andere wijze parkeerbelasting voldoet. Dit kan bij een van de andere parkeerautomaten of via mobiel betalen. Belanghebbende heeft geparkeerd zonder parkeerbelasting te voldoen. Dit dient voor zijn rekening en risico te blijven.

Toetsingskader van de rechtbank

6. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.

Beoordeling

7. Belanghebbende dacht dat hij mogelijk wel betaald had en heeft in bezwaar twee kaartjes overgelegd die hij uit de parkeerautomaat ontving. De rechtbank is met de heffingsambtenaar van oordeel dat hij aan deze kaartjes niet het vertrouwen kon ontlenen dat daarmee de parkeerbelasting mogelijk wel betaald was. Op de kaartjes is namelijk duidelijk vermeld dat het geen parkeerkaart is en dat de transactie is afgebroken. Hieruit blijkt ondubbelzinnig dat geen sprake is van een geldige parkeerkaart. De vermelding van een datum en een bedrag op het kaartje doet aan het voorgaande niet af. Hoewel de rechtbank er niet aan twijfelt dat belanghebbende de intentie heeft gehad om de parkeerbelasting te betalen, is er niet betaald, en kan dit niet tot vernietiging van de naheffingsaanslag leiden.

8. Daarnaast stelt belanghebbende dat de parkeerautomaat defect was. Volgens vaste rechtspraak dient een parkeerder zich in te spannen om de parkeerbelasting te voldoen. Een defecte parkeerautomaat leidt er niet toe dat de parkeerder niet hoeft te betalen of dat de heffingsambtenaar moet afzien van het opleggen van een naheffingsaanslag.2

Belanghebbende had, zoals de heffingsambtenaar aangeeft, de mogelijkheid alsnog parkeerbelasting te voldoen bij een andere parkeerautomaat in dezelfde straat of in omliggende straten. Daarnaast had hij de parkeerbelasting kunnen voldoen met mobiel parkeren.

9. De parkeerbelasting moet worden voldaan bij aanvang van het parkeren. Nu dat niet is gebeurd, heeft de heffingsambtenaar op goede gronden gesteld dat geen parkeerbelasting is betaald. De naheffingsaanslag is daarom terecht opgelegd.

Conclusie

10. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 10 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel