Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5928, BRE-20_10068

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5928, BRE-20_10068

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
19 november 2021
Datum publicatie
9 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5928
Zaaknummer
BRE-20_10068

Inhoudsindicatie

Er is geen samenvatting bij deze uitspraak

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/10068

uitspraak van 19 november 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende 1] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk,

de heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 16 november 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) waarbij de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [woning] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2019, is vastgesteld voor het kalenderjaar 2020 op € 205.000,- met aanslagnummer [aanslagnummer] alsmede de gelijktijdig vastgestelde aanslag onroerendezaakbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft via beeldverbinding ‘online’ plaatsgevonden op 28 oktober 2021. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, B.A.M. Slockers , verbonden aan WOZMeldpunt te Hilversum, en namens de heffingsambtenaar, [verweerder] .

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de vastgestelde WOZ-waarde tot € 185.000;

-

vermindert de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig;

-

veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.331;

-

gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan hem vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Niet langer in geschil is de vastgestelde waarde van het object. Partijen zijn gedurende de beroepsprocedure overeengekomen dat de waarde van het object moet worden vastgesteld op € 185.000. De rechtbank zal daarom dienovereenkomstig beslissen alsmede bepalen dat de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig moeten worden verminderd. In zoverre is het beroep dus gegrond.

2.2.

Enkel in geschil zijn de proceskosten die in aanmerking komen voor vergoeding. Niet in geschil zijn de proceshandelingen die verricht zijn namens belanghebbende, maar wel welke proceshandelingen voor vergoeding in aanmerking komen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van kosten die redelijkerwijs voor vergoeding in aanmerking komen.

2.3.

De gemachtigde van belanghebbende stelt dat recht bestaat op een (proces)kostenvergoeding. Volgens de gemachtigde is in de bezwaarfase geen informatie achtergehouden en is alle informatie die de gemachtigde in de bezwaarfase ter beschikking had ook ingebracht. Het taxatierapport, dat vóór de bezwaarfase is opgesteld ten behoeve van het verkrijgen van een (hypothecaire) financiering, is echter pas na de uitspraak op bezwaar onder de aandacht van de gemachtigde gekomen. Bij het indienen van het beroepschrift is het taxatierapport door de gemachtigde als nieuwe informatie ingebracht.

2.4.

De heffingsambtenaar voert aan dat belanghebbende pas bij het indienen van het beroepschrift een taxatierapport heeft overgelegd. Als het taxatierapport al in bij het bezwaarschrift was overgelegd dan had het toen al voor een andere uitkomst kunnen zorgen en waren de hoorzitting in de bezwaarfase, de beroepsprocedure en de zitting niet nodig geweest. Volgens de heffingsambtenaar is door het laat overleggen van gegevens geen sprake van een onrechtmatig genomen beslissing.

2.5.

Met de stelling van de heffingsambtenaar dat een deel van de procedure voorkomen had kunnen worden bij het eerder overleggen van het taxatierapport gaat de rechtbank niet mee. Het is namelijk niet met zekerheid vast te stellen dat bij het overleggen van het taxatierapport in een eerdere fase dit ook tot een andersluidend standpunt van de heffingsambtenaar had geleid. Immers is het vaststellen van de WOZ-waarde geen kwestie die voortvloeit uit een vaste set gegevens. Juist een waarderingskwestie wordt gekenmerkt door geschillen die kunnen rijzen over gehanteerde uitgangspunten, methodes, kwalificaties van feitelijke kenmerken en de gevolgen daarvan. Het overleggen van een taxatierapport geeft geen garantie op een bepaalde uitkomst. De rechtbank acht het dus niet aannemelijk dat het eerder overleggen van het taxatierapport een procedure sowieso had voorkomen. Het laat overleggen van het taxatierapport leidt dus niet tot de conclusie dat de onjuistheid van de uitspraak op bezwaar niet aan de heffingsambtenaar valt toe te rekenen.

2.6.

De rechtbank acht verder aannemelijk dat sprake is van redelijkerwijs gemaakte kosten voor rechtsbijstand. Immers heeft belanghebbende de hem beschikbare rechtsmiddelen aangewend om succesvol een te hoge waardering aan te vechten. Dat de aanleiding voor de heffingsambtenaar om tegemoet te komen aan belanghebbende in dit geval is gelegen in een taxatierapport dat pas in beroep is overgelegd, maakt dat niet anders. Zoals hiervoor al geoordeeld biedt het overleggen van een taxatierapport namelijk geen garantie op een bepaalde uitkomst. Daarbij staat het belanghebbende vrij om bij het instellen van beroep aanvullende informatie in te brengen als onderbouwing van zijn stellingen, zoals het taxatierapport. De rechtbank weegt in dat verband mee dat de gemachtigde van belanghebbende onweersproken heeft aangevoerd dat het bezwaar op basis van een eigen analyse van de WOZ-waarde is opgesteld en verdedigd en dat het taxatierapport hem niet bekend was totdat de uitspraak op bezwaar met belanghebbende is besproken. Uit het taxatierapport zelf volgt ook dat dit rapport niet is opgesteld in het kader van de WOZ-procedure, maar voor een financieringsaanvraag. De rechtbank ziet onder die omstandigheden geen aanleiding te veronderstellen dat de kosten niet redelijkerwijs zijn gemaakt. De verrichte proceshandelingen komen dus voor vergoeding in aanmerking.

2.7.

De rechtbank ziet daarom aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten. Ter zitting is daarbij afgestemd dat de vergoeding in die situatie als volgt moet worden bepaald:

- Een vergoeding voor de kosten voor juridische bijstand voor de bezwaarfase van € 530. Dit bedrag is gebaseerd op toepassing van het tarief dat is vermeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, en 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 265 en een wegingsfactor 1);

- Een vergoeding voor de kosten voor juridische bijstand voor de beroepsfase van € 801. Dit bedrag is gebaseerd op toepassing van het tarief dat is vermeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een wegingsfactor 1, met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1) en (1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 0,5).

2.8.

De te vergoeden kosten worden dus vastgesteld op € 1.331.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 19 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.