Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5929, BRE-21_1077

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5929, BRE-21_1077

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
19 november 2021
Datum publicatie
9 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5929
Zaaknummer
BRE-21_1077

Inhoudsindicatie

er is geen samenvatting bij deze uitspraak

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 21/1077

uitspraak van 19 november 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden beslissingen

De uitspraak van de inspecteur van 29 januari 2021 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2015 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) met aanslagnummer [aanslagnummer] .H.56.01 en de gelijktijdig genomen beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering van die aanslag.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [verweerder] .

Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Motivering

Procesverloop

2.1.

Met dagtekening 15 januari 2015 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag 2015 IB/PVV opgelegd. Met dagtekening 23 september 2016 heeft de partner van belanghebbende, [partner] , een aangifte IB/PVV 2015 ingediend. Met dagtekening 26 juni 2019 is aan belanghebbende de definitieve aanslag opgelegd.

2.2.

Met dagtekening 15 januari 2021, ontvangen bij de inspecteur op 22 januari 2021, heeft belanghebbende een verzoek om ambtshalve vermindering ingediend bij de inspecteur. Belanghebbende geeft hierbij aan dat door omstandigheden (ziekenhuisopname) zij pas in het weekend van 9 en 10 januari 2021 aan de aangifte IB/PVV over 2015 is begonnen. Dit is volgens belanghebbende vóór de deadline voor de aangifte IB/PVV 2015 van 31 januari 2021. Daarbij stelt belanghebbende dat wel aangifte IB/PVV is gedaan door middel van een gezamenlijk ingediende aangifte op naam van de partner.

2.3.

Bij uitspraak op bezwaar van 28 januari 2019 is het verzoek van belanghebbende in behandeling genomen als een bezwaarschrift en is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard in verband met overschrijding van de bezwaartermijn. Het verzoek om ambtshalve vermindering is afgewezen, omdat het buiten de vijfjaarstermijn is ingediend.

2.4.

Bij brief van 1 maart 2021, ingekomen bij de rechtbank op 9 maart 2021, komt belanghebbende in beroep tegen de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende voert daarbij aan dat er gezamenlijk aangifte is gedaan, maar om problemen te voorkomen is besloten alsnog in januari 2021 een aparte aangifte in te dienen. Vervolgens voert belanghebbende aan dat door de inspecteur een verkeerd formulier was toegestuurd. Na meerdere contacten heeft belanghebbende een verzoek om ambtshalve vermindering ingediend.

Niet-ontvankelijk bezwaar

2.5.

De aanslag IB/PVV 2015 heeft als dagtekening 26 juni 2019. Er zijn geen aanwijzingen dat verzending aan belanghebbende pas na die dagtekening heeft plaatsgevonden.

2.6.

De wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. Deze termijn eindigde op 7 augustus 2019. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ook is het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

2.7.

Het bezwaarschrift is op 22 januari 2021 bij de inspecteur ontvangen. Het bezwaarschrift is daarom niet tijdig ingediend.

2.8.

De wetsartikelen over bezwaartermijnen zijn dwingend van aard. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is.

2.9.

Belanghebbende heeft in haar bezwaar- en beroepschrift geen redenen aangevoerd op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.

2.10.

Het bezwaar is dan ook, gelet op de artikelen 6:7 tot en met 6:11 van de Awb, terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is in zoverre ongegrond.

Ambtshalve beslissing

2.11.

Een voorwaarde om in aanmerking te komen voor ambtshalve vermindering is dat het verzoek daartoe wordt gedaan binnen vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft (artikel 45aa Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001). Het verzoek moet in dit geval vóór 1 januari 2021 zijn gedaan. Het verzoek is na het einde van de termijn gedaan en dus te laat. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de ‘deadline’ om aangifte te doen was gelegen op 31 januari 2021. Belanghebbende is door de inspecteur echter niet uitgenodigd om aangifte te doen. Voor belanghebbende was er dus geen harde termijn waarbinnen zij aangifte moest doen. De enige termijn die voor belanghebbende relevant is, is de genoemde termijn waarbinnen een verzoek om ambtshalve vermindering moet worden gedaan. Dat belanghebbende daarmee te laat is geweest omdat er een foutief formulier was toegestuurd doet ook niets af aan de termijnoverschrijding, aangezien belanghebbende zelf heeft gesteld pas na het verstrijken van de vijfjaarstermijn actie te hebben ondernomen.

2.12.

Er is niet voldoende aangevoerd op grond waarvan geoordeeld kan worden dat de overschrijding van de vijfjaarstermijn niet aan belanghebbende kan worden toegerekend. Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij door een ziekenhuisopname pas na de termijn is begonnen met de aangifte. Belanghebbende heeft dat echter niet met stukken onderbouwd. Het verzoek om ambtshalve vermindering is terecht afgewezen. Het beroep is in zoverre ongegrond.

2.13.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.14.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Ten overvloede

2.15.

Uit de stukken van het dossier kan de rechtbank afleiden dat belanghebbende zorgen heeft over financiële consequenties bij het niet tijdig doen van aangifte. Indien belanghebbende de aanslag betaald heeft, zijn er – zoals door de inspecteur ter zitting bevestigd - geen verdere financiële consequenties. Als belanghebbende de aanslag nog niet betaald heeft, kan belanghebbende in overleg met de invorderaar van de Belastingdienst over eventuele financiële consequenties.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 19 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.