Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6013, BRE-21_1997

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6013, BRE-21_1997

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
26 november 2021
Datum publicatie
3 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:6013
Zaaknummer
BRE-21_1997

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 21/1997

uitspraak van 26 november 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst,

de ontvanger.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak op bezwaar van de ontvanger inzake de vaststelling van de betalingskorting voor de voorlopige aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2020 met aanslagnummer [aanslagnummer] H.00.01 (de voorlopige aanslag).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, gemachtigde van belanghebbende, mr. M.B.Ph. Geeraedts, verbonden aan Geeraedts – Van Den Dungen Advocaten te ’s-Hertogenbosch en namens de ontvanger, [ontvanger 1] en [ontvanger 2] .

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar en de beslissing over de kostenvergoeding;

-

draagt de ontvanger op uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van deze uitspraak;

-

veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.519,40;

-

gelast de ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 49 aan deze vergoedt.

2 Motivering

Feiten

2.1.

Met dagtekening 23 mei 2020 is de voorlopige aanslag verzonden aan belanghebbende. Daarop staat vermeld dat bij betaling ineens belanghebbende een betalingskorting van € 2 krijgt. Belanghebbende kan dan volstaan met het overmaken van € 42.819. Dit bedrag is op 3 juni 2020 door belanghebbende betaald.

2.2.

Bij brief van 17 oktober 2020 is aan belanghebbende medegedeeld dat de betalingskorting onjuist is berekend. In de brief staat het volgende vermeld.

“U hebt in mei 2020 van ons een voorlopige aanslag inkomstenbelasting (…) ontvangen. Daarin is de betalingskorting onjuist berekend en te laag vastgesteld. Onze excuses voor het ongemak.

Wat betekent dit voor u?

U hebt betalingskorting gekregen, omdat u het bedrag van de voorlopige aanslag in 1 keer hebt betaald en niet in meerdere termijnen. Deze betalingskorting bedraagt 4% van het bedrag op de aanslag. In uw geval was de betalingskorting onterecht berekend met 0,01%. Dit gaan wij binnenkort rechtzetten.

Herstellen van de betalingskorting

Hoe wij het juiste bedrag aan u uitbetalen, is afhankelijk van uw situatie:

U hebt de voorlopige aanslag betaald, minus de betalingskorting van 0,01%

Er is te weinig betalingskorting berekend. Wij zullen dit herstellen. Binnen 2 weken ontvangt u automatisch het verschil.

(…)

In alle situaties voeren wij de correctie automatisch uit. U hoeft geen contact met ons op te nemen of bezwaar te maken om aanspraak te maken op de betalingskorting van 4%. U krijgt ook geen nieuwe beschikking.

Hoe is de fout ontstaan?

Het rentepercentage van de betalingskorting is gekoppeld aan het rentepercentage van de invorderingsrente. Het verlagen van deze rente naar 0,01% is een tijdelijke kabinetsmaatregel vanwege de coronacrisis. Per abuis is dit verlaagde percentage al vóór 1 juni toegepast.

(…)”

2.3.

Op 21 oktober 2020 heeft belanghebbende een bedrag van € 443 van de Belastingdienst ontvangen. Bij de overboeking staat vermeld:

“Teruggaaf nr. [nummer] IB/PVV 2020 ([belanghebbende])”

2.4.

Bij brief van 26 oktober 2020 heeft belanghebbende aangegeven dat het ontvangen bedrag van € 443 niet klopt en heeft ook aangegeven welk bedrag het wel zou moeten zijn en verzoekt het bedrag zeer spoedig over te maken.

2.5.

Met dagtekening 12 november 2020 heeft de ontvanger gereageerd op de brief van belanghebbende en geconcludeerd dat het bedrag aan betalingskorting wel correct was vastgesteld met daarbij een verwijzing naar voorbeelden van berekeningen op de website van de Belastingdienst. Vermeld staat dat de ontvanger niet aan het verzoek tegemoet komt.

2.6.

Naar aanleiding van de in 2.5. genoemde brief heeft belanghebbende met dagtekening 30 november 2020, binnengekomen bij de ontvanger op 2 december 2020, bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de korting op € 443 en gesommeerd om het volgens belanghebbende juiste bedrag aan betalingskorting over te maken.

2.7.

Bij brief van 10 december 2020 heeft de ontvanger het bezwaar alsmede het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.

2.8.

Bij brief van 30 maart 2021 heeft de ontvanger meerdere beslissingen genomen:

-

De brief van belanghebbende van 30 november 2020, binnengekomen bij de Belastingdienst op 2 december 2020, is aangemerkt als een bezwaarschrift tegen het bij de voorlopige aanslag medegedeelde bedrag aan betalingskorting en niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn;

-

Het verzoek om betaling van de kosten van de sommatie is aangemerkt als verzoek om een kostenvergoeding en is afgewezen;

-

Tevens is in dezelfde brief ambtshalve op het bezwaar beslist en is het ambtshalve verzoek afgewezen.

Geschil

2.9.

In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en het verzoek om een kostenvergoeding terecht is afgewezen. Gelet op de stellingen van partijen en dat wat op zitting is aangevoerd, behoort de in de brief van 30 maart 2021 gegeven ambtshalve beslissing niet tot het geschil.

Niet-ontvankelijkverklaring

2.10.

Belanghebbende meent dat de betaling van het bedrag aan betalingskorting op 21 oktober 2020 een voor bezwaar vatbare beschikking van de ontvanger inhoudt, waartegen bezwaar en beroep ingesteld kan worden. Om die reden meent belanghebbende dat zijn bezwaar ontvankelijk is.

2.11.

De inspecteur meent dat de betaling van het bedrag op 21 oktober 2020 geen voor bezwaar vatbare beslissing is. Indien ervan moet worden uitgegaan dat het bezwaar alleen is gericht tegen de betaling – en dus niet tegen het bedrag van de betalingskorting op de voorlopige aanslag zoals in de uitspraak op bezwaar van 30 maart 2021 is vermeld – is in de visie van de ontvanger nog steeds sprake van een niet-ontvankelijk bezwaar. Volgens de ontvanger is met de betaling geen sprake van vaststelling van een betalingskorting die voor bewaar vatbaar is. Belanghebbende is slechts geïnformeerd over een gemaakte fout bij de berekening van de invorderingsrente, waarbij de daaruit volgende correctie vervolgens op 21 oktober 2020 is uitgevoerd.

2.12.

De rechtbank verwerpt het betoog van de ontvanger. Aan belanghebbende is op 17 oktober 2020 medegedeeld dat in zijn situatie de betalingskorting onjuist is berekend en te laag is vastgesteld. Tevens is daarin aangegeven dat dit binnenkort wordt rechtgezet. Op 21 oktober 2020 is vervolgens een bedrag van € 443 aan belanghebbende overgemaakt met een omschrijving die specifiek is terug te voeren op belanghebbende en de voorlopige aanslag waarmee de betalingskorting samenhangt. De rechtbank merkt deze brief van 17 oktober 2020 in samenhang met de tekst uit de overboeking aan als voor bezwaar vatbare beschikking op grond van artikel 30, tweede lid van de Invorderingswet. Met de omschrijving in de brief en de opvolgende betalingsopdracht is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de schriftelijkheidseis van artikel 1:3 van de Awb. Verder is sprake van een besluit van publiekrechtelijke aard doordat het op grond van de Invorderingswet is genomen en houdt het een rechtshandeling in aangezien het vaststellen van de korting op rechtsgevolg gericht is. Ook is het afkomstig van een bestuursorgaan. De brief in combinatie met de betaling is naar het oordeel van de rechtbank dan ook te kwalificeren als een ‘andere schriftelijke mededeling’ als bedoeld in artikel 30, tweede lid van de Invorderingswet.

2.13.

Daarbij moet worden opgemerkt dat het betalen van de korting mogelijk ook als verlening van de betalingskorting kan worden opgevat waartegen geen bezwaar en beroep openstaat1. In dit geval – waarbij een fout is gecorrigeerd – is de rechtbank desalniettemin van oordeel dat pas door de betaling de betalingskorting volledig is vastgesteld en het besluit is vervolmaakt. Het moment van verlenen en (volledig) vaststellen valt in dit geval dan ook samen. Deze situatie verschilt dus in zoverre van de situatie die zich normaliter voordoet waarbij het verlenen en vaststellen van de betalingskorting niet samenvalt.

2.14.

De slotsom is dat de inspecteur het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Immers is de brief van 26 oktober 2020 reeds aan te merken als een bezwaar dat is gericht tegen de vastgestelde betalingskorting. Daarmee is belanghebbende tijdig opgekomen tegen een voor bezwaar vatbare beschikking. Omdat niet is gesteld of gebleken dat er andere gronden zijn voor niet-ontvankelijkverklaring in deze situatie, is dus geen sprake van een niet-ontvankelijk bezwaar. De uitspraak op bezwaar dient dan ook te worden vernietigd voor wat betreft de beslissing ten aanzien van de niet-ontvankelijk verklaring. Aangezien belanghebbende specifiek heeft verzocht om terugwijzing naar de ontvanger, heeft de rechtbank dienovereenkomstig beslist. Verder heeft de rechtbank ook de afwijzing van het verzoek om kostenvergoeding vernietigd, aangezien (een deel van) de bezwaarfase opnieuw moet worden doorlopen en de ontvanger ook op dat punt een heroverweging dient te maken.

Proceskosten

2.15.

De rechtbank vindt aanleiding de ontvanger te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.519,40 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1) en € 23,40 als opgegeven reiskosten die blijken uit de ter zitting overgelegde formulier proceskosten. Er vindt geen veroordeling van de kosten in de bezwaarfase plaats, omdat de ontvanger ten aanzien van de bezwaarfase een hernieuwd besluit moet nemen.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 26 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.