Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6131, AWB - 21 _ 475

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6131, AWB - 21 _ 475

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
1 december 2021
Datum publicatie
3 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:6131
Zaaknummer
AWB - 21 _ 475

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 21/475

uitspraak van 1 december 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 20 november 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 29 mei 2019 tot en met 17 februari 2020 (aanslagnummer [aanslagnummer] Y.9.90001) en de bij gelijktijdige beschikking opgelegde verzuimboete.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde mr. A.J.W. Raas, verbonden aan Gimbrère Advocaten te Breda, en namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2].

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

2 Overwegingen

Ontvankelijkheid

2.1.

Met dagtekening 20 november 2020 heeft de inspecteur uitspraak gedaan op het bezwaarschrift. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 27 januari 2021 beroep ingesteld, welk beroepschrift door de rechtbank op 29 januari 2021 is ontvangen.

2.2.

Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Awb een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb juncto artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, Awb is een beroepschrift tijdig ingediend wanneer de rechtbank het voor het einde van de termijn heeft ontvangen. De beroepstermijn is dwingend recht. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is op grond van artikel 6:11 van de Awb.

2.3.

Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende de uitspraak op bezwaar heeft ontvangen. Belanghebbende stelt zich in het beroepschrift echter op het standpunt dat hij eerst op 27 januari 2021 bekend is geworden met de uitspraak op bezwaar. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij pas bij ontvangst van het dwangbevel op 15 januari 2021 de indruk kreeg dat er uitspraak op bezwaar was gedaan. Ter zitting heeft belanghebbende verder verklaard dat zijn vader in augustus 2020 is overleden en dat hij ten aanzien van de daaropvolgende periode niet meer weet welke post door hem is ontvangen en hoe en wanneer hij de beschikking heeft gekregen over de uitspraak op bezwaar. De inspecteur heeft ter zitting onweersproken verklaard dat niet is verzocht om toezending van een duplicaat van de uitspraak op bezwaar. Ter onderbouwing van de verzending van de uitspraak op bezwaar op of voor de dag van dagtekening stelt de inspecteur dat controle heeft uitgewezen dat de uitspraak op bezwaar op 10 november 2020 is aangetekend in de (bezwaar)administratie. Op de door de inspecteur overgelegde schermafdruk van de (bezwaar)administratie is onder andere vermeld: “Dagtek. Beslis.: 20-11-2020” en “Datum registr.: 10-11-2020”. De inspecteur heeft toegelicht dat het gebruikelijk is dat de uitspraak op bezwaar op de dag van de afhandeling van het bezwaarschrift wordt geprint, getekend en aan de postkamer ter verzending wordt aangeboden.

2.4.

De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de verzending van de uitspraak op bezwaar op uiterlijk 20 november 2020 aannemelijk heeft gemaakt. Uit de toelichting van de inspecteur en de door hem overgelegde schermafdruk uit de (bezwaar)administratie blijkt dat de uitspraak op bezwaar op of vóór 20 november 2020 ter verzending is aangeboden. De verklaring van belanghebbende acht de rechtbank niet geloofwaardig. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. De inspecteur heeft onweersproken gesteld dat niet is verzocht om een duplicaat van de uitspraak op bezwaar, hetgeen niet valt te rijmen met de stelling van belanghebbende dat hij na betekening van het dwangbevel wel over de uitspraak op bezwaar beschikte. Daarnaast heeft belanghebbende, ondanks daartoe (ook ter zitting) in de gelegenheid te zijn gesteld, niet concreet gemaakt wanneer en op welke wijze hij de uitspraak op bezwaar heeft ontvangen.

2.5.

Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorstaande dat het aannemelijk is dat de uitspraak op bezwaar uiterlijk op de datum van de dagtekening (20 november 2020) is verzonden. Dat betekent dat de beroepstermijn op 21 november 2020 is aangevangen. De termijn voor het instellen van beroep eindigde, met inachtneming van het bepaalde in artikelen 1 en 3 van de Algemene Termijnenwet, dus op 4 januari 2021 (6 weken gerekend vanaf de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar). Belanghebbende heeft het beroep pas op 29 januari 2021 ingediend en dat is dus te laat.

2.6.

Het is de rechtbank niet gebleken dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. De omstandigheid dat de vader van belanghebbende in augustus 2020 is overleden en belanghebbende niet weet welke post er in de daaropvolgende periode door hem is ontvangen, komt voor zijn rekening en risico. Dit leidt niet tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Het beroep is dus niet-ontvankelijk verklaard.

2.7.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. K.S. Nandram, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 1 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

<de rechter is verhinderd

de uitspraak te ondertekenen>

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.