Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6173, BRE 20/10138

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6173, BRE 20/10138

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
1 december 2021
Datum publicatie
9 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:6173
Zaaknummer
BRE 20/10138

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/10138

uitspraak van 1 december 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 5 november 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2017 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 24.719, en de daarbij gelijktijdig in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummer [nummer] .H.76.01).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn zoon [zoon] , en namens de inspecteur, [inspecteur] .

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.602 en vermindert de daarbij behorende beschikking belastingrente dienovereenkomstig;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 23,24;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan hem vergoedt.

2 Gronden

Feiten

2.1.

De inspecteur is bij de definitieve aanslag IB/PVV 2017, vastgesteld met dagtekening 6 oktober 2020, afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte.

Van de door belanghebbende opgevoerde uitgaven voor specifieke zorgkosten heeft de inspecteur in de aanslag uitsluitend een bedrag van € 1.700 als uitgaven aangemerkt die verband houden met op medisch voorschrift gehouden diëten. De geclaimde kosten in verband met medicijnen, genees- en heelkundige hulp en reiskosten ziekenbezoek zijn door de inspecteur geweigerd. Daarmee zijn de specifieke zorgkosten als persoonsgebonden aftrekposten vastgesteld op € 1.941 (€ 1.700 + € 680 (verhoging) – € 439 (drempel)). Het belastbaar inkomen is in de aanslag vastgesteld op € 24.719 (€ 26.660 – € 1.941).

2.2.

Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft de inspecteur aanvullend € 25 aan vervoerskosten in aftrek toegestaan als uitgaven voor specifieke zorgkosten. Voor het overige heeft de inspecteur de aanslag in bezwaar gehandhaafd.

Geschil

2.3.

In geschil is of de aanslag IB/PVV 2017 tot een te hoog bedrag is vastgesteld. In het bijzonder is in geschil of belanghebbende recht heeft op meer aftrek van uitgaven specifieke zorgkosten dan reeds is toegekend.

Specifieke zorgkosten

2.4.

Artikel 6.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) luidt voor zover van belang als volgt (tekst 2017):

" 1. Persoonsgebonden aftrek is het gezamenlijke bedrag van:

a. de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten en

b. het gedeelte van de persoonsgebonden aftrek van voorafgaande jaren dat niet eerder in aanmerking is genomen.

2. Persoonsgebonden aftrekposten zijn de:

(...)

d. uitgaven voor specifieke zorgkosten;

(...)

3. Uitgaven als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, worden in aanmerking genomen voor zover de belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van die uitgaven.

4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen aanspraken op vergoedingen of tegemoetkomingen alsmede genoten of te genieten vergoedingen of tegemoetkomingen worden aangewezen die buiten beschouwing blijven bij de bepaling van de omvang van hetgeen op de belastingplichtige aan uitgaven drukt."

2.5.

Artikel 6.17, eerste lid, van de Wet IB 2001 bepaalt voor zover relevant het volgende:

“1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:

a. genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen;

b. vervoer;

c. farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts;

(…)

f. de extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet tot een bedrag bepaald bij ministeriële regeling; (…)”

2.6.

De rechtbank stelt voorop dat de uitgaven voor specifieke zorgkosten als persoonsgebonden aftrekposten in aanmerking worden genomen, indien de kosten in het betreffende jaar op belanghebbende drukken. De bewijslast dat sprake is van een kosten die voor aftrek in aanmerking komen en dat die kosten op belanghebbende drukken, rust in beginsel op belanghebbende.

2.7.

De rechtbank zal de door belanghebbende opgevoerde uitgaven voor specifieke zorgkosten aan de hand van de in de artikel 6.17, eerste lid, van de Wet IB 2001 gehanteerde volgorde bespreken.

Genees- en heelkundige hulp

2.8.

Belanghebbende neemt het standpunt in dat de kosten die door zijn zorgverzekeraar worden omschreven als “niet vergoed volgens voorwaarden”, in totaal een bedrag van € 1.202 voor het jaar 2017, voor aftrek in aanmerking komen.

2.9.

De inspecteur heeft niet betwist dat de kosten die door de zorgverzekeraar worden omschreven als “niet vergoed volgens voorwaarden” € 1.202 bedragen. De inspecteur heeft ter zitting toegelicht dat in het bedrag van € 1.202 een eigen bijdrage voor orthopedisch schoeisel van € 135 en een eigen bijdrage voor vervoer van € 100 is begrepen. Dat betreffen wettelijk verplichte eigen bijdragen, die niet voor aftrek in aanmerking komen, aldus de inspecteur. De inspecteur heeft verder ter zitting het standpunt ingenomen dat € 967 (€ 1.202 - € 135 - € 100) als uitgaven voor genees- en heelkundige hulp in aftrek moet worden toegelaten.

2.10.

Gelet op het nadere standpunt van de inspecteur is tussen partijen uitsluitend nog in geschil of belanghebbende recht heeft op een aanvullende aftrek van € 235 omschreven als “niet vergoed volgens voorwaarden”. Dat die uitgaven wettelijke eigen bijdragen betreffen, zoals de inspecteur stelt, heeft belanghebbende niet weersproken. Op grond van artikel 6.18, eerste lid, van de Wet IB 2001 komen uitgaven voor die eigen bijdragen niet voor aftrek in aanmerking. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat, conform het nadere standpunt van de inspecteur, € 967 als uitgaven voor genees- en heelkundige hulp in aftrek moet worden toegelaten.

2.11.

Tot slot voert belanghebbende € 365 op als verplicht eigen risico, die volgens hem ook als genees- en heelkundige hulp in aftrek moet worden toegelaten. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6.18, eerste lid, aanhef en onderdeel f van de Wet IB 2001, uitgaven die ten laste komen van een verplicht eigen risico niet in aanmerking worden genomen. De aftrek voor het verplicht eigen risico is dus terecht door de inspecteur geweigerd.

Vervoer

2.12.

De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat € 445 als kosten voor vervoer in aftrek moet worden toegelaten. Belanghebbende heeft geen hoger bedrag aan vervoerskosten bepleit. De rechtbank beslist daarom in gelijke zin.

Farmaceutische hulpmiddelen

2.13.

Belanghebbende neemt het nader standpunt in dat hij recht heeft op aftrek van € 16, zijnde uitgaven voor medicijnen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft belanghebbende een nota van de apotheek verstrekt van € 15,85 met omschrijving “natri hydrogenocarb”.

2.14.

Gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur is het aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat het betreffende middel is verstrekt op voorschrift van een arts. Met hetgeen belanghebbende over het betreffende middel heeft gesteld, heeft hij dat naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. De inspecteur heeft de aftrek voor kosten van medicijnen dus terecht geweigerd.

Op medisch voorschrift gehouden diëten

2.15.

Belanghebbende voert aan dat hij recht heeft op aftrek van € 3.700 wegens op medisch voorschrift gehouden diëten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij een dieetbevestiging overgelegd die is opgesteld door een bevoegde arts, waarop is vermeld dat belanghebbende vier diëten volgt, te weten nummer 5, nummer 30, nummer 32 en nummer 33.

2.16.

De inspecteur neemt het standpunt in dat € 1.700 als aftrekbare kosten voor diëten in aanmerking mag worden genomen. De inspecteur voert hiertoe aan dat naast de aftrekbare kosten van € 900 voor dieet nummer 5, en € 250 voor dieet nummer 30, € 550 in aanmerking mag worden genomen voor dieet nummer 32 en dieet nummer 33 tezamen. Omdat dieet 32 en 33 onder eenzelfde dieettypering vallen, namelijk natriumbeperkt, mag slechts het hoogste bedrag, € 550, in aanmerking worden genomen, aldus de inspecteur.

2.17.

Artikel 37, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling) bepaalt – voor zover van belang – voor het jaar 2017 het volgende:

Ziektebeeld

Aandoening

Nr

Soort dieet

Bedrag

Algemene symptomen

Decubitus

5

Energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

€ 900

Metabole ziekten

Insulineresistentie

30

Sterk koolhydraatbeperkt, zonder energiebeperking

€ 250

Nierziekten

Chronische nierinsufficiëntie met hemodialyse/peritoneale dialyse

32

Eiwitverrijkt in combinatie met natriumbeperkt

€ 550

Nierziekten

Nefrotisch syndroom

33

Natriumbeperkt

€ 100

2.18.

Het derde lid van artikel 37 van de Uitvoeringsregeling luidt:

“Voor de toepassing van het eerste lid geldt voor:

a. eenzelfde dieettypering die meerdere keren in aanmerking zou komen éénmaal het bedrag behorende bij die dieettypering;

b. verschillende dieettyperingen die in aanmerking zouden komen bij eenzelfde ziektebeeld en aandoening elk van de bij die dieettyperingen behorende bedragen;

c. deels overeenkomende dieettyperingen bij eenzelfde ziektebeeld en aandoening, alleen het hoogste van de voor het van toepassing zijnde ziektebeeld en aandoening geldende bedragen.”

2.19.

De rechtbank overweegt dat de diëten 5, 30, 32 en 33 verschillende diëten betreffen, die alle op zichzelf aanleiding geven voor aftrek. Hoewel dieet 32 en dieet 33 deels overeenkomende dieettyperingen kennen (eiwitverrijkt in combinatie met natriumbeperkt (32) en natriumbeperkt (33)), is op grond van artikel 37 , derde lid onder c, van de Uitvoeringsregeling alleen het hoogste bedrag van beide diëten van toepassing indien de deels overeenkomende dieettyperingen eenzelfde ziektebeeld en aandoening kennen. Anders dan de inspecteur betoogt, doet die situatie zich hier niet voor. Dieet 32 en 33 betreffen immers diëten voor twee verschillende aandoeningen. Ook dieet 5 en 30 kennen niet eenzelfde dieettypering of aandoening als de diëten 32 en/of 33. Artikel 37, derde lid, van de Uitvoeringsregeling is daarom ook in deze verhouding niet van toepassing.

2.20.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat hij recht heeft op de aftrekbare kosten die behoren bij de op medisch voorschrift gehouden diëten 5 (€ 900), 30 (€ 250), 32 (€ 550) en 33 (€ 100), in totaal € 1.800. Dat de aftrekbare kosten voor gevolgde diëten hoger zijn dan € 1.800 heeft belanghebbende niet nader onderbouwd, en wijst de rechtbank daarom wegens gebrek aan motivering af.

Conclusie

2.21.

Gelet op voorgaande concludeert de rechtbank dat de uitgaven voor specifieke zorgkosten voor het jaar 2017 moeten worden vastgesteld op € 3.212 (€ 967 + € 445 + € 0 + € 1.800). De verhoging als bedoeld in artikel 6.19 van de Wet IB 2001 bedraagt dan € 1.285. Daarnaast is de drempel voor aftrek van de specifieke zorgkosten van € 439 niet tussen partijen in geschil. De rechtbank stelt het aftrekbaar bedrag aan specifieke zorgkosten voor het jaar 2017 zodoende vast op € 4.058 (€ 3.212 + € 1.285 – € 439). De inspecteur heeft dus de specifieke zorgkosten tot een te laag bedrag in aftrek toegestaan.

2.22.

Gelet op voorgaande dient het belastbare inkomen uit werk en woning te worden vastgesteld op € 22.602 (€ 26.660 – € 4.058). De aanslag is daarom verminderd en het beroep gegrond verklaard.

2.23.

De belastingrente, waartegen verder geen afzonderlijke gronden zijn aangevoerd, wordt dienovereenkomstig verminderd.

Proceskosten en griffierecht

2.24.

De rechtbank ziet aanleiding voor veroordeling van de inspecteur in de proceskosten. Ter zitting heeft de inspecteur ingestemd met het vergoeden van de reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zitting, berekend op basis van een kilometervergoeding vastgesteld conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en het Besluit tarieven in strafzaken 2003. De rechtbank beslist dienovereenkomstig en stelt de reiskosten van belanghebbende met inachtneming van voornoemde besluiten vast op € 23,24 de reiskosten van [plaats] – Breda – [plaats] (83 kilometer x € 0,28) 1. Daarnaast krijgt belanghebbende ook het griffierecht (€ 48) vergoed.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 1 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.