Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6197, AWB - 20 _ 5951

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6197, AWB - 20 _ 5951

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
15 september 2021
Datum publicatie
13 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:6197
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5951

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/5951

uitspraak van 15 september 2021

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:75a in verbinding met artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

Betreft

Het verzoek van belanghebbende op grond van artikel 8:75a van de Awb om de inspecteur te veroordelen in de proceskosten.

1 Beslissing

De rechtbank veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 189,02.

2 Gronden

2.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd en daarbij bij beschikking belastingrente in rekening gebracht (aanslagnummer [aanslagnummer] H.76.01). Belanghebbende is in beroep gekomen tegen de opgelegde aanslag en beschikking belastingrente.

2.2.

Partijen zijn ter zitting van 22 april 2021 te Breda overeengekomen dat belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld nadere stukken aan te leveren binnen een door de rechtbank vast te stellen termijn.

2.3.

Belanghebbende heeft binnen de door de rechtbank gestelde termijn stukken aangeleverd. Onder de stukken bevond zich een formulier proceskosten. Deze stukken zijn bij brief van 30 april 2021 ter beoordeling verstuurd naar de inspecteur. De inspecteur is daarbij expliciet gewezen op het formulier proceskosten en in de gelegenheid gesteld om indien gewenst op het formulier proceskosten te reageren.

2.4.

De inspecteur heeft bij brief van 17 mei 2021 aan de rechtbank bericht dat nadere afstemming heeft plaatsgevonden met belanghebbende en dat de aanslag IB/PVV 2017 zal worden aangepast overeenkomstig de ingediende aangifte. De inspecteur heeft daarbij aangegeven dat hij verwacht dat het beroep zal worden ingetrokken. De inspecteur heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van het het formulier proceskosten.

2.5.

De rechtbank heeft van belanghebbende met dagtekening 19 mei 2021 een verklaring intrekking van het beroep ontvangen.

2.6.

Belanghebbende heeft na intrekking van het beroep verzocht om een vergoeding van proceskosten. De rechtbank beschouwt voor dit geval het door belanghebbende tijdens de onderhandelingen ingediende formulier proceskosten als een verzoek om een proceskostenvergoeding dat tegelijkertijd met de intrekking van het beroep is gedaan.

2.7.

De rechtbank overweegt dat aan de vereisten voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb is voldaan, nu de inspecteur aan belanghebbende tegemoet is gekomen en belanghebbende met de intrekking van het beroep om een proceskostenvergoeding heeft verzocht.

2.8.

De rechtbank vindt daarom aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Belanghebbende heeft verzocht om een proceskostenvergoeding van in totaal € 189,02 (€ 79,50 verblijfkosten en € 109,52 reiskosten). Nu op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen en de inspecteur geen bezwaar heeft gemaakt tegen de hoogte van deze kosten, stelt de rechtbank deze kosten vast op een bedrag van € 189,02.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Krishnapillai, griffier, op 15 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

***Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 8:55, derde lid en artikel 8:106, eerste lid Awb).