Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6217, 19/6526

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6217, 19/6526

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
19 november 2021
Datum publicatie
7 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:6217
Formele relaties
Zaaknummer
19/6526

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 19/6526

uitspraak van 19 november 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ( België ),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd. Gelijktijdig is bij beschikking belastingrente en revisierente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 november 2019 het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 16 december 2019, ontvangen bij de rechtbank op 17 december 2019, beroep ingesteld.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 Awb heeft de inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de andere partij.

1.6.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en door tussenkomst van de griffier aan de andere partij.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, [gemachtigde 1] als gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van [gemachtigde 2] , en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.8.

De inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de andere partij.

1.9.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] en woont sinds 1992 in België .

2.2.

Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van [BV] , (hierna: de vennootschap). De vennootschap is in Nederland gevestigd.

2.3.

Belanghebbende heeft een ouderdomspensioen opgebouwd in eigen beheer bij de vennootschap (hierna ook: het pensioen).

2.4.

Belanghebbende heeft in 2016 geen uitkeringen uit het pensioen ontvangen.

2.5.

In België is tot en met 2016 geen belasting geheven over het pensioen.

2.6.

Op 10 maart 2018 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV 2016 ingediend. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 161.297 en bestaat uit € 119.531 aan belastbaar inkomen uit werk en woning en € 41.766 aan belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Belanghebbende heeft geen inkomen ter zake van het pensioen aangegeven.

2.7.

De aanslag IB/PVV 2016 is vastgesteld met dagtekening 9 november 2018. De inspecteur heeft bij die aanslag de waarde in het economische verkeer van belanghebbendes pensioenaanspraak jegens de vennootschap in de heffing betrokken. Daarbij is het verzamelinkomen vastgesteld op € 5.989.008, bestaande uit € 5.947.242 aan belastbaar inkomen uit werk en woning en € 41.766 aan belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Ook is bij beschikking belastingrente (€ 248.033) en revisierente (€ 1.167.765) in rekening gebracht.

2.8.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de waarde van de pensioenaanspraak terecht als loon is aangemerkt en, zo ja, of dat loon in aanmerking is genomen naar een te hoog bedrag. Meer in het bijzonder is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

  1. Komt het heffingsrecht over (de waarde van) de pensioenaanspraak aan Nederland toe?

  2. Heeft de inspecteur het vertrouwensbeginsel geschonden?

  3. Heeft de inspecteur het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden?

  4. Kan de waarde van de pensioenaanspraak in het onderhavige jaar in de belastingheffing worden betrokken, of had de inspecteur die waarde in een eerder jaar in de heffing moeten betrekken?

  5. Is de pensioenaanspraak in aanmerking genomen naar een te hoge waarde?

Belanghebbende beantwoordt de vragen b, c en e bevestigend en de vragen a en d ontkennend. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Ter zitting heeft belanghebbende zijn stelling dat het pensioen vóór 2016 is prijsgegeven als bedoeld in artikel 19b, lid 1, onderdeel c, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet), ingetrokken.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag, maar uitsluitend ten aanzien van het belastbare inkomen uit werk en woning. Het belastbare inkomen uit werk en woning moet volgens belanghebbende primair worden vastgesteld op € 119.531, subsidiair op € 126.943 en meer subsidiair op € 214.717.

3.4.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing