Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6220, AWB 18_4892

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6220, AWB 18_4892

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
19 november 2021
Datum publicatie
13 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:6220
Zaaknummer
AWB 18_4892

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 18/4892

uitspraak van 19 november 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende 1] B.V., gevestigd te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst

de inspecteur

en

de Minister van Justitie en Veiligheid,

de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] ) loonheffingen opgelegd.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 juni 2018 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 23 juli 2018, ontvangen bij de rechtbank op 24 juli 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 338.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] namens belanghebbende, mr. [gemachtigde 1] , mr. [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3] als gemachtigden van belanghebbende en namens de inspecteur mr. [verweerder 1] , mr. [verweerder 2] en [verweerder 3] . Tegelijkertijd, maar niet gevoegd, zijn behandeld de zaken met nummers 19/5715 en 19/5716.

1.7.

Partijen hebben tijdens deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de andere partij.

1.8.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende exploiteert een taxibedrijf. Op belanghebbende zijn in 2017 de CAO Taxivervoer 2016/2017 en 2017/2018 (hierna: de CAO of CAO’s) van toepassing. De CAO’s zijn algemeen verbindend verklaard door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

2.2.

Belanghebbende heeft op 2 december 2016 met [betrokkene] , geboren op [geboortedatum] (hierna: [betrokkene] ) schriftelijk een parttime arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten (hierna: de schriftelijke arbeidsovereenkomst). In de schriftelijke arbeidsovereenkomst is onder meer het volgende overeengekomen:

“ARTIKEL 1

De werknemer treedt met ingang van 05-12-2016 voor bepaalde tijd in dienst van de werkgever als parttime chauffeur met als standplaats [plaats] . Aan de werknemer kunnen in redelijkheid ook andere werkzaamheden worden opgedragen. De arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege op 04-07-2017. (…)

Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Taxivervoer van toepassing. De werknemer verklaart op de hoogte te zijn van de CAO.

(…)

ARTIKEL 3

De overeengekomen arbeidsduur bedraagt 65 uur per maand.

ARTIKEL 4

1. De dagen waarop arbeid zal worden verricht zijn van maandag tot en met zondag. De werktijden worden door de werkgever vastgesteld.

2. De aanvang en het einde van de werktijden, op de in lid 1 bedoelde dagen, alsmede de pauze- en rusttijden, worden door of namens de werkgever vastgesteld en liggen tussen genoemde tijdstippen in punt 1.

ARTIKEL 5

Het functieloon wordt berekend volgens artikel 3.3 op basis van het aantal overeengekomen arbeidsuren zijnde een bedrag van € 10,58 (…) per uur.

De in de CAO genoemde toeslagen c.q. compensaties zijn hierin niet inbegrepen.

Maandelijks wordt het vakantiegeld (…) uitbetaald. Dit komt bovenop het hierboven genoemde brutoloon en wordt apart op de loonstrook gespecificeerd.”.

2.3.

In de CAO’s is onder meer het volgende bepaald:

Hoofdstuk 1 Algemene afspraken

(…)

1.4.1

De individuele arbeidsovereenkomst

De arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de werknemer moet schriftelijk worden aangegaan.

(…)

Hoofdstuk 2 Werk en rusttijden

2.1.

Arbeidstijd rijdend personeel

2.1.1

Werkweek

Voor fulltime rijdend personeel geldt een arbeidstijd van 40 uren per week, verdeeld over gemiddeld 5 dagen per week.

De parttime werknemer heeft een arbeidsovereenkomst van minder dan 40 uur per week. Het aantal overeengekomen uren moet in de arbeidsovereenkomst worden vastgelegd.

(…)

2.3.2

Langer werken door de werknemer en intrekken vrije dag

1. Bij een plotselinge en onvoorziene opeenhoping van werk waarbij de werkgever in redelijkheid geen andere oplossing kan vinden, kan de werkgever verlangen dat de werknemer meer uren werkt dan het aantal uren dat is vastgelegd in zijn arbeidsovereenkomst.

2. De werkgever kan na overleg met de werknemer een (on)betaalde vrije dag, niet zijnde buitengewoon verlof of een vakantieperiode, intrekken als er op die dag onvoorzien sprake is van:

 een verhoogde vraag naar vervoer en/of

 uitval van werknemers die op die dag dienst zouden hebben.

3. De werkgever geeft binnen 14 dagen een andere vrije dag terug als compensatie van de ingetrokken roostervrije dag. Als het bedrijfsbelang het toekennen van deze compensatieroostervrije dag binnen 14 dagen niet toelaat, ontvangt de werknemer voor deze dag een dagloon bij de eerstvolgende loonbetaling.

(…)

Hoofdstuk 5 M.U.P.-krachten

5.1

De M.U.P.-kracht

De werknemer met een arbeidsovereenkomst Met een Uitgestelde Prestatieplicht (M.U.P.) verricht werkzaamheden op afroep. De werkgever doet een beroep op de M.U.P.-kracht als hij werk voor hem heeft. De tijden waarop de M.U.P.-kracht beschikbaar is om te werken, worden in onderling overleg vastgesteld tussen de werkgever en de M.U.P.-kracht.

5.2

Arbeidsovereenkomst M.U.P.-krachten

Een M.U.P.-arbeidsovereenkomst moet schriftelijk worden aangegaan.

De CAO geldt ook voor M.U.P.-krachten.”.

2.4.

Op verzoek van [betrokkene] heeft het UWV een “DOELGROEPVERKLARING T.B.V. PREMIEKORTING OUDERE WERKNEMER” verstrekt in verband met de indiensttreding van [betrokkene] (hierna: de doelgroepverklaring). Het UWV heeft de doelgroepverklaring op 4 mei 2017 aan belanghebbende verzonden.

2.5.

Bij (op 10 juni 2017) voor akkoord getekende brief van 10 juni 2017 zijn belanghebbende en [betrokkene] overeengekomen dat de schriftelijke arbeidsovereenkomst met één jaar wordt verlengd met ingang van 4 juli 2017 tot 4 juli 2018. In de brief zijn belanghebbende en [betrokkene] het volgende overeengekomen:

“De arbeidsvoorwaarden die genoemd staan in je arbeidsovereenkomst d.d. 2 december 2016 blijven ongewijzigd van kracht.”.

2.6.

[betrokkene] heeft in 2017 in totaal 1.694,69 uren voor belanghebbende gewerkt, en wel als volgt:

Maand in 2017

Aantal gewerkte uren

Januari

112,00

Februari

144,32

Maart

153,85

April

112,75

Mei

147,35

Juni

140,43

Juli

153,32

Augustus

138,10

September

151,75

Oktober

145,20

November

150,27

December

145,35

2.7.

[betrokkene] bezit de status van ‘oudere werknemer’ als bedoeld in artikel 47 Wfsv.

2.8.

Belanghebbende doet aangifte loonheffingen per maand. In 2017 heeft belanghebbende in de aangiften loonheffingen in totaal een bedrag van € 6.343 in aanmerking genomen als korting, bedoeld in artikel 47, lid 1, Wfsv (hierna: premiekorting oudere werknemer of premiekorting). Dit bedrag is, met toepassing van artikel 50c, lid 2, Wfsv, berekend aan de hand van het aantal verloonde uren betrekking hebbend op [betrokkene] .

Maand in 2017

Aantal verloonde uren

In aanmerking genomen premiekorting oudere werknemer (€)

Januari

112

518,78

Februari

144

539,64

Maart

154

575,28

April

113

421,63

Mei

147

551,02

Juni

140

525,12

Juli

153

573,30

Augustus

138

516,43

September

152

567,47

Oktober

145

542,97

November

150

561,93

December

146

543,49

2.9.

Naar aanleiding van door [belanghebbende 1] B.V., die aan belanghebbende is gelieerd, ingediende correctieberichten loonheffingen, is bij belanghebbende een onderzoek ingesteld. Onderzocht is of belanghebbende de premiekorting oudere werknemer juist heeft toegepast. De inspecteur heeft geconcludeerd dat belanghebbende slechts recht heeft op een premiekorting oudere werknemer van € 2.916. De inspecteur heeft dit bedrag, met toepassing van artikel 50c, lid 1, Wfsv, als volgt berekend: 65 contracturen : 156 normuren * € 7.000

2.10.

Naar aanleiding van het onderzoek heeft de inspecteur op 15 maart 2018 een naheffingsaanslag ten bedrage van € 3.427 (namelijk € 6.343 - € 2.916) vastgesteld.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

  1. Is de naheffingsaanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag vastgesteld? Meer in het bijzonder is in geschil of de inspecteur de premiekorting oudere werknemer tot een te laag bedrag in aanmerking heeft genomen.

  2. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade?

3.2.

Belanghebbende is primair van mening dat de premiekorting moet worden berekend aan de hand van het aantal verloonde uren en dus € 6.343 bedraagt. Subsidiair heeft belanghebbende gesteld dat de premiekorting moet worden berekend op basis van het rechtsvermoeden van arbeidsomvang en dus € 5.546 bedraagt. De inspecteur is van mening dat de premiekorting moet worden berekend uitgaande van de in de schriftelijke arbeidsovereenkomst overeengekomen gemiddelde arbeidsduur en dus € 2.916 bedraagt.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en, primair, vernietiging van de naheffingsaanslag, dan wel, subsidiair, vermindering van de naheffingsaanslag tot € 797 (namelijk € 6.343 minus € 5.546). De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten en griffierecht

6 Beslissing