Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6221, 19-5715

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6221, 19-5715

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
19 november 2021
Datum publicatie
13 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:6221
Zaaknummer
19-5715

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 19/5715

uitspraak van 19 november 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid,

de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over de tijdvakken periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] ) loonheffingen opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 2 oktober 2019 de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente verminderd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 12 november 2019, ontvangen bij de rechtbank op 13 november 2019, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 345.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] namens belanghebbende, mr. [gemachtigde 1] , mr. [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3] als gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur mr. [verweerder 1] , mr. [verweerder 2] en [verweerder 3] . Tegelijkertijd, maar niet gevoegd, zijn behandeld de zaken met nummers 18/4892 en 19/5716.

1.7.

Partijen hebben tijdens deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de andere partij.

1.8.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende exploiteert een vervoersbedrijf. Op belanghebbende zijn in de jaren 2015, 2016 en 2017 de CAO Besloten Busvervoer 2015/2016 en 2017/2018 (hierna: de CAO of CAO’s) van toepassing. De CAO’s zijn algemeen verbindend verklaard door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In de CAO 2015/2016 is onder meer het volgende bepaald:

“HOOFDSTUK 1: ALGEMEEN

(…)

Artikel 2 Definities

In deze overeenkomst wordt, tenzij in het betreffende artikel anders is aangegeven, verstaan onder:

(…)

d. M.U.P.-kracht:

degene die voor werkgever op oproepbasis werkzaam is, hetzij op basis van een arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht, hetzij op grond van enige daarmee gelijk te stellen arbeidsovereenkomst.

(…)

HOOFDSTUK 2: DE ARBEIDSOVEREENKOMST

Artikel 4 De arbeidsovereenkomst

1.Bij aanstelling van een werknemer dient de arbeidsovereenkomst schriftelijk te worden aangegaan. De arbeidsovereenkomst dient ten minste de volgende punten te omvatten:

•Naam, adres, woonplaats en geboortedatum van de werknemer;

•De aanvangsdatum van het dienstverband;

•De duur van het dienstverband;

•De functie met de bijbehorende functieloonschaal;

•Het functieloon;

•Het aantal uren per betalingsperiode waarvoor de arbeidsovereenkomst wordt aangegaan;

•De betalingstermijn van het loon;

•Het toegekend aantal ervaringsjaren;

•De proeftijd (indien overeengekomen);

•De standplaats.

(…)

Artikel 9 M.U.P.-kracht

1.De bepalingen van deze CAO zijn naar rato van het aantal gewerkte uren op M.U.P.-krachten van toepassing, met uitzondering van de artikelen 27, 28, 51, 52 en 53 en met inachtneming van de volgende leden van dit artikel.

(…)

HOOFDSTUK 5: MEERUREN EN OVERUREN

Artikel 25 Definities meeruren en overuren

1. Overuren:

a. Niet-rijdende werknemers:

Overuren zijn uren waarmee de wekelijkse arbeidstijd van 40 uur per kalenderweek wordt overschreden.

Overuren dienen per week te worden vastgesteld en vervolgens per betalingsperiode van een kalendermaand of 4 weken te worden afgerekend. Voor monteurs en wagenwassers kan in overleg een spaar- of jaarurenregeling als bedoeld in artikel 27 of 28 worden overeengekomen.

b. Rijdende werknemers:

Overuren zijn uren waarmee de gemiddelde wekelijkse arbeidstijd van 40 uur wordt overschreden. Overuren dienen per betalingsperiode van een kalendermaand of 4 weken berekend te worden, met inachtneming van rustdagen en eventuele compensatierustdagen, als bedoeld in artikel 17 en de spaarurenregeling van artikel 27 of de jaarurenregeling van artikel 28.

2.Meeruren parttimers:

a. Voor een werknemer met een parttime dienstverband geldt dat de uren welke de arbeidsuren overschrijden tussen zijn contractueel overeengekomen uren en het aantal arbeidsuren geldende voor een fulltime dienstverband geen overuren zijn in de zin van artikel 26.

b. Over de uren welke gewerkt worden liggende tussen de contractueel overeengekomen uren en de uren van een fulltime dienstverband worden vakantiedagen, werkgelegenheidsdagen en vakantietoeslag opgebouwd conform artikel 8. Werkgever en werknemer kunnen overeenkomen dat deze saldi eenmaal per jaar worden uitbetaald. Tevens worden deze uren meegenomen in de afdracht van het pensioen.”.

In de CAO 2017/2018 is onder meer het volgende bepaald:

“HOOFDSTUK 2: DE ARBEIDSOVEREENKOMST

Artikel 4 De arbeidsovereenkomst

1.Bij aanstelling van een werknemer dient de arbeidsovereenkomst schriftelijk te worden aangegaan. De arbeidsovereenkomst dient ten minste de volgende punten te omvatten:

•Naam, adres, woonplaats en geboortedatum van de werknemer;

•De aanvangsdatum van het dienstverband;

•De duur van het dienstverband;

•De functie met de bijbehorende functieloonschaal;

•Het functieloon;

•Het aantal uren per betalingsperiode waarvoor de arbeidsovereenkomst wordt aange-

•gaan;

•De betalingstermijn van het loon;

•Het toegekend aantal ervaringsjaren;

•De proeftijd (indien overeengekomen);

•De standplaats.

(…)

Artikel 8 Parttime werknemers

(…)

5. Werknemers die op 31 december 2016 werkzaam zijn op basis van een overeenkomst met uitgestelde prestatieverplichting (M.U.P.), ofwel op een daarmee gelijk te stellen arbeidsovereenkomst, die ook op 1 januari 2017 nog zou gelden, zal met ingang van 1 januari 2017 een parttime contract worden aangeboden. De omvang van dit contract wordt in één vast urenaantal uitgedrukt, welk urenaantal tenminste 52 uren op jaarbasis dient te omvatten, en maximaal 2080 uur op jaarbasis.

HOOFDSTUK 5: MEERUREN EN OVERUREN

Artikel 25 Definities meeruren en overuren

1.Overuren:

a. Niet-rijdende werknemers:

Overuren zijn uren waarmee de wekelijkse arbeidstijd van 40 uur per kalenderweek wordt overschreden.

Overuren dienen per week te worden vastgesteld en vervolgens per betalingsperiode van een kalendermaand of 4 weken te worden afgerekend. Met uitzondering van de directiesecretaresse(is), functies op P&O-gebied en functies in de boekhouding kan in overleg een spaar- of jaarurenregeling als bedoeld in artikel 27 of 28 worden overeengekomen.

b. Rijdende werknemers:

Overuren zijn uren waarmee de gemiddelde wekelijkse arbeidstijd van 40 uur wordt overschreden. Overuren dienen per betalingsperiode van een kalendermaand of 4 weken berekend te worden, met inachtneming van rustdagen en eventuele compensatierustdagen, als bedoeld in artikel 17 en de spaarurenregeling van artikel 27 of de jaarurenregeling van artikel 28.

2. Meeruren parttimers:

a. Voor een werknemer met een parttime dienstverband geldt dat de uren welke de arbeidsuren overschrijden tussen zijn contractueel overeengekomen uren en het aantal arbeidsuren geldende voor een fulltime dienstverband geen overuren zijn in de zin van artikel 26.

b. Over de uren welke gewerkt worden liggende tussen de contractueel overeengekomen uren en de uren van een fulltime dienstverband worden vakantiedagen, werkgelegenheidsdagen en vakantietoeslag opgebouwd conform artikel 8. Werkgever en werknemer kunnen overeenkomen dat deze saldi eenmaal per jaar worden uitbetaald. Tevens worden deze uren meegenomen in de afdracht van het pensioen.”.

2.2.

Belanghebbende heeft in de jaren 2015, 2016 en 2017 drie werknemers in dienst, waarvoor zij in aanmerking komt voor premiekorting in de zin van hoofdstuk 3, afdeling 6, van de Wfsv. Het zijn [werknemer 1] (hierna: [werknemer 1] ), [werknemer 2] (hierna: [werknemer 2] ) en [werknemer 3] (hierna: [werknemer 3] ) (hierna samen: de drie werknemers).

2.3.

Belanghebbende doet aangifte loonheffingen per maand. In 2015, 2016 en 2017 heeft belanghebbende in de aangiften loonheffingen de volgende totaalbedragen aan premiekorting in aanmerking genomen:

Premiekorting oudere werknemer

Premiekorting arbeidsgehandicapte werknemer

Premiekorting

totaal

2015

2.672

-

2.672

2016

9.432

3.665

13.097

2017

8.404

1.049

9.453

Deze bedragen zijn berekend op basis van het totaal aantal uren waarover belanghebbende loon is verschuldigd.

2.4.

Belanghebbende heeft op 6 april 2016 met [werknemer 1] , geboren op [geboortedatum 1] , schriftelijk een parttime arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, namelijk van 23 maart 2016 tot en met 22 maart 2017, gesloten. In deze arbeidsovereenkomst is overeengekomen dat de arbeidsduur per maand 60 uur per maand bedraagt en dat de dagen waarop arbeid zal worden verricht, in onderling overleg worden vastgesteld. Ook is de CAO van toepassing verklaard. In de arbeidsovereenkomst is een uurloon van € 12,17 bruto vastgelegd, exclusief de in de CAO genoemde toeslagen en compensaties. Maandelijks wordt het vakantiegeld van 8% over het brutoloon uitbetaald.

[werknemer 1] geniet vanaf 2011 een WGA-uitkering. Het aantal uren dat [werknemer 1] feitelijk heeft gewerkt is in de onderhavige jaren als volgt:

2016

2017

Januari

105,75

Februari

107,40

Maart

31,50

147,80

April

96,57

Mei

96,18

Juni

117,80

Juli

73,69

Augustus

92,35

September

127,16

Oktober

130,25

November

107,25

December

105,83

2.5.

Belanghebbende heeft op 16 november 2015 met [werknemer 2] , geboren op [geboortedatum 2] , schriftelijk een parttime arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, namelijk van 17 november 2015 tot en met 16 juni 2016, gesloten. In deze arbeidsovereenkomst is overeengekomen dat de arbeidsduur per maand 60 uur per maand bedraagt en dat de dagen waarop arbeid zal worden verricht, in onderling overleg worden vastgesteld. Ook is de CAO van toepassing verklaard. In de arbeidsovereenkomst is een uurloon van € 13,66 bruto vastgelegd, exclusief de in de CAO genoemde toeslagen en compensaties. Maandelijks wordt het vakantiegeld van 8% over het brutoloon uitbetaald.

Op 15 juni 2016 heeft belanghebbende met [werknemer 2] een nieuwe, vergelijkbare, arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten, namelijk van 15 juni 2016 tot en met 15 juni 2017, waarin (afwijkend) een arbeidsduur van 80 uur per maand is overeengekomen en een uurloon van € 14,07. Op 22 mei 2017 hebben belanghebbende en [werknemer 2] de arbeidsovereenkomst (nogmaals) verlengd tot en met 14 juni 2019 en zijn zij (afwijkend) een arbeidsduur van 100 uur per maand overeengekomen.

Het aantal uren dat [werknemer 2] feitelijk heeft gewerkt is in de onderhavige jaren als volgt:

2015

2016

2017

Januari

93,88

148,11

Februari

110,10

140,70

Maart

146,10

175,00

April

126,30

119,70

Mei

115,30

141,30

Juni

140,40

139,00

Juli

148,30

141,90

Augustus

124,11

142,51

September

135,94

119,97

Oktober

141,94

135,21

November

54,00

124,01

153,44

December

100,31

131,88

127,91

Op verzoek van [werknemer 2] heeft het UWV een “DOELGROEPVERKLARING T.B.V. PREMIEKORTING OUDERE WERKNEMER” verstrekt in verband met de indiensttreding van [werknemer 2] .

2.6.

Belanghebbende heeft op 24 juli 2015 met [werknemer 3] , geboren op [geboortedatum 3] , schriftelijk een parttime arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, namelijk van 3 augustus 2015 tot en met 31 december 2015, gesloten. In deze arbeidsovereenkomst is overeengekomen dat de arbeidsduur per maand 60 uur per maand bedraagt en dat de dagen waarop arbeid zal worden verricht, in onderling overleg worden vastgesteld. Ook is de CAO van toepassing verklaard. In de arbeidsovereenkomst is een uurloon van € 12,93 bruto vastgelegd, exclusief de in de CAO genoemde toeslagen en compensaties. Maandelijks wordt het vakantiegeld van 8% over het brutoloon uitbetaald.

Op 2 december 2015 heeft belanghebbende met [werknemer 3] een nieuwe, vergelijkbare, arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten, namelijk van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016, waarin (afwijkend) een uurloon van € 13,76 is overeengekomen. Op 9 december 2016 heeft belanghebbende met [werknemer 3] wederom een nieuwe, vergelijkbare, arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten, namelijk van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017, waarin (afwijkend) een arbeidsduur van 65 uur per maand is overeengekomen en een uurloon van € 13,76.

Het aantal uren dat [werknemer 3] feitelijk heeft gewerkt is in de onderhavige jaren als volgt:

2015

2016

2017

Januari

114,51

121,39

Februari

99,58

1190,00

Maart

142,20

152,10

April

136,60

101,70

Mei

105,50

112,70

Juni

119,50

114,20

Juli

94,78

115,40

Augustus

110,69

104,96

120,54

September

60,00

116,59

124,36

Oktober

148,15

117,21

182,82

November

134,19

133,69

127,23

December

106,78

133,00

94,64

Op verzoek van [werknemer 3] heeft het UWV een “DOELGROEPVERKLARING T.B.V. PREMIEKORTING OUDERE WERKNEMER” verstrekt in verband met de indiensttreding van [werknemer 3] . Het UWV heeft deze doelgroepverklaring op 12 oktober 2015 aan belanghebbende verzonden.

2.7.

Naar aanleiding van door [bedrijf] , die aan belanghebbende is gelieerd, ingediende correctieberichten loonheffingen, is bij belanghebbende op 1 maart 2018 een onderzoek ingesteld. Onderzocht is of belanghebbende de premiekorting oudere werknemer en de premiekorting arbeidsgehandicapte werknemer juist heeft toegepast. De inspecteur heeft geconcludeerd dat belanghebbende de premiekortingen bij de drie werknemers tot te hoge bedragen in aanmerking heeft genomen. De inspecteur heeft de na te heffen premiekorting als volgt berekend:

Premiekorting

in aanmerking genomen

Premiekorting

recht

Premiekorting

na te heffen

2015

2.672

1.433

1.259

2016

13.097

7.873

5.224

2017

9.453

7.600

1.853

2.8.

Naar aanleiding van het onderzoek heeft de inspecteur op 3 augustus 2018 een naheffingsaanslag ten bedrage van € 8.338 vastgesteld. Tevens heeft hij bij beschikking € 518 belastingrente in rekening gebracht. Deze bedragen kunnen als volgt worden gespecificeerd:

Loonheffingen

Belastingrente

2015

1.259

132

2016

5.224

340

2017

1.853

46

Totaal

8.338

518

Belanghebbende is hiertegen in bezwaar gekomen.

2.9.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 7.792:

Loonheffingen

2015

1.218

2016

4.727

2017

1.847

Totaal

7.792

De beschikking belastingrente is evenredig verminderd.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

  1. Is de naheffingsaanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag vastgesteld? Meer in het bijzonder is in geschil of de inspecteur de premiekorting tot een te laag bedrag in aanmerking heeft genomen.

  2. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade?

3.2.

Belanghebbende is primair van mening dat de premiekorting moet worden berekend aan de hand van het aantal met betrekking tot de drie werknemers verloonde uren. Subsidiair heeft belanghebbende gesteld dat de premiekorting moet worden berekend op basis van het rechtsvermoeden van arbeidsomvang. De inspecteur is van mening dat de premiekorting moet worden berekend uitgaande van de in de schriftelijke arbeidsovereenkomst overeengekomen gemiddelde arbeidsduur.

3.3.

Tijdens de zitting heeft belanghebbende haar beroep op het motiveringsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel ingetrokken.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en, primair, vernietiging van de naheffingsaanslag, dan wel, subsidiair, vermindering van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten en griffierecht

6 Beslissing